4 | aanheffen zul je deze spreuk tegen de koning van Babel, en zeggen: hoe is een drijver opgehouden, opgehouden een verdrukking!
| |
5 | Gebroken heeft de Ene de staf van boosdoeners,- de stok van heersers!,
| |
6 | hij die in verbolgenheid gemeenschappen sloeg met een slaan dat van geen wijken wist,- die in toorn tegen volkeren optrad en achtervolgde zonder mededogen.
| |
7 | Tot rust gekomen, stil geworden is alles op aarde,- ze zijn uitgebroken in jubel.
| |
8 | Zelfs de cipressen verheugen zich in jou, de ceders van Libanon: ‘sedert jij bent gaan liggen klimt niemand meer op om ons neer te hakken!’
| |
9 | Het schimmenrijk beneden heeft al gesidderd voor jou toen het je komst tegemoet zag,- het maakte voor jou de schimmen wakker, alle bokkenpoten op aarde, het heeft van hun tronen doen opstaan alle koningen der volken.
| |
10 | Allen zullen zij antwoorden en tot jou zeggen: ook jij bent zo zwak geworden als wij, op ons ben je gaan lijken;
| |
11 | nedergedaald in het schimmenrijk is je trots, het geklank van je luiten; onder jou worden wormen gespreid, karmozijnslakken zijn je dekens!
| |
12 | Hoe ben jij uit de hemel gevallen, Morgenster, zoon van de dageraad; neergehouwen ter aarde ben jij, bedwinger der volken,
| |
13 | jij die met heel je hart gezegd hebt ‘naar de hemel wil ik opklimmen, nog boven de sterren van God verhef ik mijn troon; zitten wil ik op de berg van samenkomst in de diepste dalen van het noorden;
| |
14 | ik wil klimmen op de wolkenhoogten,- mij gelijk maken aan de Allerhoogste!’
| |
15 | Echter, ter helle moest je nederdalen in de diepste dalen van de put.
| |
16 | Die tegen je opzagen kijken nog eens goed, proberen van jou te begrijpen: is dit de man die de aarde liet sidderen, koninkrijken deed wankelen?-
| |
17 | die de wereld tot woestijn maakte en zijn steden afbrak; zijn gevangenen nooit een opening gaf naar huis?
| |
18 | Alle koningen der volkeren, zij allen,- zijn in ere gaan liggen, ieder in zijn eigen behuizing;
| |
19 | en jij, jij bent weggeworpen, weg van je graf als een verafschuwde scheut, omgeven door omgebrachte mensen die doorstoken zijn door een zwaard,- die moesten neerdalen naar de stenen van de put als een platgetrapt kadaver.
| |
20 | Jij wordt niet met hen verenigd in een graf, omdat jij je land hebt verdorven, je gemeenschap hebt omgebracht; voor eeuwig worde niet meer genoemd het zaad van zulke kwaadstichters!
| |