Instellingen

1


Wee de weerspannige zonen,

tijding van de Ene,
om een raadslag te maken,
   maar niet vanuit mij,

een plengoffer te plengen,
   maar zonder mijn Geest,-

ten einde zonde op zonde te stapelen!

2


Die heengaan om af te dalen
   naar angstrijk Egypte,

en mijn mond hebben ze niets gevraagd,-
om zich te sterken met Farao’s sterkte,
om te schuilen in de schaduw van Egypte!

3


Farao’s versterking
   zal u tot beschaming worden,-

het schuilen in de schaduw van Egypte
   tot schande.

4


Al zullen hun vorsten in Tsoan geweest zijn,-

en zullen hun boden Chanees bereiken,

5


allen zal hij beschamen

om een gemeenschap
   die hun geen baat brengt,-

niet tot hulp is en niet tot baat,
nee, tot beschaming, ja tot smaad.
••

6


Lastwoord over de beesten uit het zuiden:

in het land van benauwing en benardheid,
   met bij zich leeuwenmoeder
   en mannetjesleeuw,

serpent en vliegende vuurvogel,
dragen ze op de rug van jonge ezels
   hun vermogens,

op de bulten van kamelen hun schatten,
óp naar een gemeenschap
   die hun geen baat brengt.

7


Egypte,-

lucht en leegte is hun hulp;
daarom heb ik daartegen geroepen:
Rahav,- bullebak, die grommend neerzit!

8


Nu dan,

kom en schrijf bij hen op een bord,
   in een boekrol teken je op,-

opdat het blijft voor een latere dag
tot getuigenis tot in eeuwigheid:

9


dat het een weerspannige gemeenschap is,

van leugenachtige zonen,-
zonen-en-dochters
die niet hebben willen horen
   naar het onderricht van de Ene,

10


die tot de zieners hebben gezegd:
   ziet liever niets!,

en tot wie schouwen:
schouwt voor ons geen dingen die wáár zijn!,
spreekt tot ons wat er glad ingaat,
schouwt wat ons begoochelt!,

11


verwijdert u van de weg,

buigt af van het pad,-
houdt van ons aanschijn weg
   die Heilige van Israël!

••

12


Daarom,

zó heeft hij gezegd, de Heilige van Israël:
omdat ge dit woord verworpen hebt,-
veiligheid vindt in afpersing en bedrog
en dáárop steunt,

13


daarom

zal voor u deze ongerechtigheid worden
een bres die op vallen staat,
overhelt in een muur die heel steil is
en wiens breken ineens in een ogenblik komt;

14


hij breekt
   zoals een pottenbakkerskruik breekt:
   meedogenloos vermalen;

is die eenmaal vermalen
   dan vind je geen scherf meer

om vuur uit een haard te halen
of water te scheppen uit een poel!

15


Want zo heeft gezegd mijn Heer, de Ene,
   de Heilige van Israël:

in bekering en berusting ligt uw behoud,
in stilheid en vertrouwen
is uw kracht gelegen,-
maar ge hebt niet gewild;

16


ge zegt: nee hoor,
   te paard kunnen we vluchten!,
   en daarom zult ge vluchten;

op een snel ros zullen we rijden!,
daarom zullen uw achtervolgers u te snel zijn.

17


Een duizendtal zal sidderen

voor het aanschijn van het schelden van één,
voor het aanschijn
   van het schelden van vijf zult ge vluchten,-

totdat wat er van u resteert
is als de mast op de top van een berg,
als het vaandel op de heuvel.

18


En daarom

blijft de Ene erop wachten
   om u genadig te zijn,

en daarom zal hij zich verheffen
   om zich over u te ontfermen;

want een God die rechtdoet is de Ene,
zalig allen die wachten op hem!
••

19


Want, gemeente die op Sion zetelt,
   in Jeruzalem,-

ween niet, blijf niet wenen:
genadig zal hij je begenadigen
als je stem tot hem schreeuwt;
zodra hij die hoort zal hij je antwoord geven.

20


Geven zal mijn Heer
   u wel brood der benauwing
   en water van verdrukking,-

maar die je onderricht
   zal niet nogmaals wegvliegen,

je ogen zullen blijvend je onderrichters zien,

21


en je oren zullen een woord horen

van achter je, dat zegt:
dít is de weg, wandelt daarop!,
wanneer je naar rechts wilt
en wanneer je naar links wilt.

22


Onrein zult ge achten:

de zilveren overtrekken van je snijbeelden
en de gouden bekleding van je gegoten beeld;
je zult ze weggooien als een bebloede lap:
‘weg ermee’ zeg je daarover.

23


Dan zal hij regen geven over je zaad

waarmee je je grond zult bezaaien,
en brood als opbrengst van de grond,
en dat zal vet en voedzaam zijn;
je vee zal weiden te dien dage
   op wijd-uitgestrekt grasland:

24


de runderen en de ezelsveulens,

de dienaars van de –rode– grond,
zullen voer met zilte kruiden eten,-
dat is gezeefd met gaffel en zift.

25


Zijn zal het: op elke hoge berg

en op elke verheven heuvel
   greppels die water aanvoeren,-

ten dage van een groot moorden,
wanneer torens vallen.

26


Zijn zal dan het licht van de witte maan
   als het licht van de gloeiende zon,

en het licht van de gloeiende zon
zal zevenmaal zo sterk zijn,
als het licht van zeven dagen,-
ten dage
dat de Ene de breuk van zijn gemeente
   zal verbinden

en het letsel dat hij sloeg genezen zal.

27


Zie, de naam van de Ene komt van verre,

zijn toorn brandt,
is zwaar te dragen;
zijn lippen zijn vervuld van gramschap
en zijn tong is als een verterend vuur.

28


Zijn geestesadem

is als een overstromende beek
   die tot halverwege de hals reikt,-

om volkeren te wannen
   in de wan van de waan,-

een bit dat doet dwalen
ligt op de kaken van de gemeenschappen.

29


Zingen zal er bij u zijn

als in de nacht
   dat men zich toewijdt aan een feest,-

en verheuging van hart
zoals van wie voortgaat bij fluitspel
om te komen tot de berg van de Ene,
   tot Israëls rots.

30


Doen horen zal de Ene
   de glans van zijn stem,

het neerkomen van zijn arm laten zien
in het woeden van zijn toorn
en in de vlam van een verterend vuur,-
met slagregens,
   stortbuien en stenen van hagel.