1 | Gebogen is Beel, gekromd is Nebo, toevallen zullen hun beelden aan het wild en aan het vee; eens door u rondgedragen, nu opgeladen, een draaglast voor doodmoe gedierte;
| |
2 | gekromd, gebogen zijn zij tezamen, konden de draaglast niet redden,- hun ziel is de kerker ingegaan. ••
| |
3 | Hoort naar mij, huis van Jakob, al wat is overgebleven van Israëls huis,- die zijt opgetild van de moederschoot af, sinds de baarmoeder gedragen:
| |
4 | tot in ouderdom ben ik dezelfde, tot in grijsheid zal ik u torsen,- zoals ik gedaan heb zo zal ik u dragen, ik zal u torsen en uitredden! ••
| |
5 | Op wie wilt ge mij laten lijken, met wie vergelijken,- mij zo gelijkstellen dat ik er op lijk?
| |
6 | Die goud uit hun buidel schudden en zilver afwegen in de waag,- huren een smelter dat die er een god van maakt, dan knielen ze, ja werpen zich neer!
| |
7 | Ze dragen hem op de schouder, torsen hem, laten hem neer op zijn plek en daar staat hij, die wijkt nooit meer van zijn plaats!- al schreeuwt iemand tot hem, hij antwoordt niet, uit zijn benauwing zal hij hem niet redden. ••
| |
8 | Gedenkt dit en wordt weer mensen,- overschrijders, laat het keren tot uw hart!
| |
9 | Gedenkt de eerste dingen van eeuwigheid af,- want ík ben uw Godheid en anders geen, God, en er is niemand zoals ik,
| |
10 | die sinds den beginne het einde al meldt, sinds de oertijd al wat nog niet is gedaan,- die zegt: mijn raadsbesluit houdt stand, al wat mij behaagt zal ik doen!-
| |
11 | die uit het oosten een roofvogel roept, uit een ver land de man van zijn raadslag,- ja zoals ik heb gesproken laat ik het komen, zoals ik heb gevormd, zo zal ik doen! ••
| |
12 | Hoort naar mij, sterken van hart,- die verre zijt van gerechtigheid:
| |
13 | reeds breng ik mijn gerechtigheid nabij, zij blijft niet ver en mijn heil blijft niet achter; ik zal in Sion redding geven, aan Israël mijn luister! ••
| |