Instellingen

1


Hoort naar mij,

gij die gerechtigheid najaagt,
   zoekers van de Ene!-

kijkt op naar de rots
   waaruit ge zijt gehouwen,

naar de holte van de put
   waaruit ge zijt gegraven!

2


Kijkt op naar Abraham, uw vader

en naar Sara
   die voor u weeën heeft doorstaan!-

want als eenling heb ik hem geroepen,
maar ik heb hem gezegend
   en vermenigvuldigd.

••

3


Ja, de Ene zal Sion troosten,

al haar puinhopen troosten
en haar woestijn maken als een Eden,
haar steppe als de hof van de Ene;
vrolijkheid en vreugde
   zal in haar zijn te vinden,

een danklied en het geluid van muziek.
••

4


Geeft acht op mij, gemeente van mij,

natie van mij, neigt naar mij uw oren:
want een onderricht zal van mij uitgaan
en mijn recht
beroer ik tot een licht
   voor de gemeenschappen.

5


Nabij is mijn gerechtigheid,
   uitgetrokken is mijn heil,

mijn armen
   zullen de gemeenschappen richten;

op mij vestigen de verste kusten hun hoop,
op mijn arm wachten zij.

6


Heft uw ogen op naar de hemelen
   en kijkt naar de aarde beneden,

want de hemelen zullen als rook vervliegen
   en de aarde zal als een gewaad vergaan,

die op haar zetelen
   zullen sterven als muggen;

redding door mij zal voor eeuwig wezen,
mijn gerechtigheid zal niet worden gebroken!
••

7


Hoort naar mij,
   gij die weet hebt van gerechtigheid,

een gemeente met mijn onderricht
   in hun hart!-

vreest niet de hoon van een sterveling
en laat u door hun lasteringen niet breken.

8


Want als een gewaad
   zal de mot hen opvreten,

een wormpje zal hen verteren als wol;
mijn gerechtigheid zal voor eeuwig wezen,
mijn heil van geslacht tot geslachten!
••

9


Waak op, ontwaak, bekleed je met kracht,
   arm van de Ene,-

ontwaak als in de dagen van destijds,
van de geslachten van eeuwen her!
Was jij het niet die Rahav hebt neergehouwen,
   de draak hebt doorboord?

10


Was jij het niet die de zee liet opdrogen,

de wateren van de overvloedige oervloed?,
die de diepten der zee hebt gemaakt
tot een weg voor verlosten om over te steken?

11


Mogen wie de Ene vrijkocht terugkeren,

met jubel in Sion aankomen,
hun hoofd getooid met eeuwige vreugde;
mogen blijdschap en vreugde hen bereiken,
op de vlucht slaan droefheid en gezucht!
••

12


Ik, ik ben het die u troost;

wie ben jij dat je vreest
   voor een sterveling die doodgaat,

voor een mensenzoon,
   hooi dat wordt prijsgegeven,

13


en dat je vergeet

de Ene, je maker,
die de hemelen uitspreidt
   en de aarde grondvest,

en dat je voortdurend verschrikt bent,
   heel de dag,

gezien de gramschap van de verdrukker
alsof hij macht heeft te verderven?
En waar is nu de gramschap
   van de verdrukker?

14


IJlings wordt de kromgeslotene ontboeid,-

hij zal niet sterven,
   bestemd voor de knekelput,

en zijn brood zal hem niet ontbreken.

15


Ik, de Ene, je God,

die de zee beroert
zodat zijn golven rumoeren,-

Ene, Omschaarde, is zijn naam,

16


ik leg mijn woord in je mond

en heb met de schaduw van mijn hand
   je bedekt,-

om de hemelen weer uit te spreiden
   en de aarde te grondvesten,

om weer tot Sion te zeggen:
   mijn gemeente ben jij!

••

17


Laat je wekken, word wakker,

sta op, Jeruzalem!,
jij die moest drinken uit de hand van de Ene
   de beker van zijn gramschap,-

de kelk van de bedwelming hebt gedronken,
   leeggeslurpt!

18


Er was niemand die haar geleidde

van alle zonen die zij gebaard heeft,-
niemand die haar bij de hand vatte
van alle zonen die zij grootbracht.

19


Tweeërlei zijn de dingen
   die jou zijn wedervaren,

en wie schudt het hoofd om jou?-
geweld en afbraak, honger en het zwaard,-
   wie zal je troosten?

20


Je zonen: onmachtig liggen ze neer
   aan de kop van alle straten,
   als een woudos in een vangkuil,-

vervuld van de gramschap van de Ene,
   het dreigen van je God.

21


Hoor daarom dit toch aan, gebogene,-

beschonken vrouw,- maar niet van wijn!
••

22


Zo heeft gezegd

je Heer, de Ene,
je God die het voor zijn gemeente opneemt:
zie, aannemen zal ik uit je hand
de beker van bedwelming,-
de kelk van mijn gramschap
die hoef je niet nóg eens te drinken.

23


Ik zal hem zetten
   in de hand van je verdrukkers,

die tot je ziel hebben gezegd:
werp je neer, dan lopen wij over je heen!-
en jij maakte je rug als het land zo plat,
als een straat voor wie over je heen liepen!
••