Instellingen

1


Roep luidkeels, houd je niet in,

verhef je stem als een ramshoorn!-
meld aan mijn gemeente hun misstap,
aan het huis Jakobs hun zonden.

2


Mij

zoeken ze wel dag aan dag,
en in kennis van mijn wegen
   hebben zij behagen;

als waren ze een volk
dat gerechtigheid heeft gedaan
en het recht van zijn God nooit heeft verlaten
vragen ze mij
   om rechtsuitspraken ter rechtvaardiging,

en hebben ze in nadering van God behagen.

3


‘Waarom hebben wij gevast en zag u het niet,

kwelden wij onze ziel
   en wist u het niet?’

Zie, op een dag dat ge vast
   weet ge nog te vinden wat u behaagt,

beult ge al uw arbeiders af.

4


Zie, om te twisten en te kiften vast ge

en om met boosaardige vuist te slaan,-
ge hoeft niet te vasten zoals heden
om in den hoge uw stem te doen horen!

5


Moet dit

het vasten zijn dat ik verkies:
een dag dat Adam zijn ziel kwelt,-
zijn hoofd laat hangen als een bieze,
zak en as zich tot bed kiest?-
wil je dáárvoor een vasten uitroepen,
een dag die de Ene welgevallig is?

6


Is niet dit het vasten dat ik verkies:

de boeien der boosheid openen,
laten openspringen de banden van het juk,-
gebrokenen als vrije mensen heenzenden
en dat ge elk juk van hen losscheurt?

7


Is het niet:
   je brood breken voor de hongerlijder

en dat je gebogenen, zwervers,
   laat komen in je huis?-

wanneer je een naakte ziet
   dat je hem overdekt,

voor je vlees-en-bloed je niet verbergt?

8


Dán zal je licht als de dageraad doorbreken,

met haast een nieuwe huid
   op je wond ontkiemen;

je rechtvaardiging
   zal voor je aanschijn uit gaan,

de glorie van de Ene zal zich bij je aansluiten.

9


Dán roep je en geeft de Ene antwoord,

huil je om hulp en zegt hij: hier ben ik!-
als je maar uit je midden wegdoet het juk,
de uitgestoken wijsvinger
en het spreken van kwaad,

10


je zielsverlangen aanreikt aan de hongerige

en de neergebogen ziel verzadigt;
dagen zal in het duister je licht,
je donker zal zijn als de middagzon.

11


De Ene zal je voortdurend geleiden,

in dorre vlakten je ziel verzadigen
en je beenderen versterken;
worden zul je als een bevloeide hof,
als een springader van water
welks wateren niet liegen.

12


Herbouwen zullen je zonen
   de puinhopen van eeuwig,

de fundamenten van geslacht op geslacht
   doe je weer opstaan;

tot jou zal worden geroepen:
   die bressen herstelt,

die voor de nederzetting
   paden doet weerkeren!

13


Als je op de sabbat je voet maar afkeert

van het doen van wat jou behaagt
   op mijn heilige dag,-

je tot de sabbat zult roepen ‘lieve lust’,
tot de dag die de Ene heilig is ‘heerlijk’,
hem verheerlijken zult
   door niet je eigen wegen
   te doen,

niet jouw behagen te behartigen
   en je eigen sprake te spreken,

14


dán

zul je je verlustigen over de Ene
en zal ik je doen rijden
   over de hoogten van het land;

ik zal je laten eten
van het erfdeel van Jakob, je vader,-
ja, de mond van de Ene heeft gesproken!
••