Instellingen

1


Ik was te bevragen en ze vroegen niet,

ik was te vinden
   en ze hebben niet gezocht;

ik heb tot een volk gezegd:
hier ben ik, hier ben ik!,
   en het riep mijn naam niet aan.

2


Heel de dag heb ik mijn handen uitgebreid
   naar een weerspannige gemeente
   maar ze gaan de weg die niet goed is,

hun eigen plannen achterna.

3


Zo’n gemeente,

ze krenken mij
   vlak in mijn aanschijn, voortdurend,-

door offers te slachten in hun hoven
en wierook te branden op de plaveisels.

4


Ze zitten neer in grafkamers,

brengen in spelonken de nacht door;
ze eten vlees van een varken,
bloedsoep bederft hun vaatwerk.

5


Ze durven zeggen: jij, nader mij niet,

raak me niet aan,
want ik ben te heilig voor jou!-
maar ze zullen zijn rook voor mijn toorn,
een vuur dat blijft laaien heel de dag.

6


Zie, het staat geschreven voor mijn aanschijn;

ik zal niet rusten voordat ik heb vergolden,
ieder van hen persoonlijk heb vergolden

7


uw eigen ongerechtigheden
   en het onrecht van uw vaderen
   tezamen, heeft de Ene gezegd,-

die wierook brandden op de bergen
en op de heuvels mij hebben veracht;
uitmeten zal ik hun verdiende loon,
vergelden zal ik het aan ieder persoonlijk.
••

8


Maar zo heeft de Ene gezegd:

zoals most te vinden is in de druif
en men zal zeggen: vernietig die niet,
want er zit zegen in!,
zó zal ik doen omwille van mijn dienaars,
ik zal niet alles vernietigen.

9


Uit Jakob zal ik een zaad* Of: nazaat. uitleiden,

uit Juda een die mijn gebergten beërft;
mijn uitverkorenen zullen ze beërven,
mijn dienaars zullen daar mogen wonen,

10


Sjaron zal worden tot een weide vol wolvee,

het dal Achor
een plek waar het rundvee zich neervlijt,-
voor mijn gemeente: zij die mij zoeken.

11


Maar gij die de Ene hebt verlaten,

die de bergen van mijn heiligdom vergeet,
die voor Goed Geluk een tafel aanricht,
die voor het Lieve Lot de plengbeker volgiet:

12


het lot dat ik u zal toedelen is het zwaard,

allen zult ge ter slachting neerknielen,-
omdat ik riep en gij niet hebt geantwoord,
ik heb gesproken en gij niet hebt gehoord,
ge deedt wat kwaad is in mijn ogen,
en waarin ik geen behagen had,
dat hebt ge verkozen.

13


Daarom,

zó heeft gezegd mijn Heer, de Ene:
zie, wie mij dienen zullen eten
   en gij zult honger lijden,

zie, mijn dienaars zullen drinken
   en gij lijdt dorst;

zie, mijn dienaars zullen zich verheugen
en gij staat beschaamd.

14


Zie, mijn dienaars zullen jubelen
   van hartenlust,-

gij zult het uitschreeuwen van hartenleed,-
van verbrijzeling van geest zult ge jammeren.

15


Achterlaten zult ge uw naam
   als een bezwering voor mijn uitverkorenen:

‘mijn Heer, de Ene, moge je doden!’-
maar tot zijn dienaars zal worden geroepen
   een andere naam;

16


zodat wie zich zegen toewenst in het land

zich zal zegenen bij de God van de trouw
en wie zweert in het land
zal zweren bij de God van de trouw;
want vergeten zullen zijn
de benauwingen van eerst,
ja verborgen zijn ze voor mijn ogen.

17


Want zie, ik schep nieuwe hemelen
   en een nieuwe aarde;

aan de eerste dingen
   zal niet meer worden gedacht

en ze zullen niet meer in het hart opklimmen.

18


Nee, ze zullen verrukt zijn
   en het uitjubelen voor altijd en immer

om wat ik schep;
want zie, ik herschep
   Jeruzalem tot jubel
   en haar gemeente tot een verrukking;

19


jubelen zal ik om Jeruzalem
   en verrukt zijn over mijn gemeente;

in haar zal niet meer worden gehoord
een stem die weent
   of een stem die schreeuwt;

20


er zal daar niet meer wezen

een zuigeling van enkele dagen
   of een grijsaard

die zijn dagen niet vol maakt;
want de jonge jongen
zal als man van honderd jaar sterven
en de zondaar
wordt pas
   als man van honderd jaar vervloekt.

21


Ze zullen huizen bouwen en daarin zetelen,-

wijngaarden planten
en de vruchten ervan eten.

22


Ze zullen niet bouwen
   en een ander gaat er zitten,

niet planten en een ander eet het op;
nee, als de dagen van de boom
   worden de dagen van mijn gemeente,

en het maaksel van hun handen
   zullen mijn uitverkorenen zelf verslijten.

23


Ze zullen niet zwoegen voor niets

en geen kinderen baren voor chaos,
nee, een zaad van gezegenden
   van de Ene zijn zij

en hun spruiten met hen.

24


Het zal geschieden:
   voordat zij roepen antwoord ik;

terwijl zij nog spreken verhoor ik.

25


Wolf en lam zullen eensgezind weiden,

een leeuw zal stro eten als het rundvee,
en de slang heeft stof als zijn brood;
ze zullen geen kwaad doen
   en geen verderf stichten,
   op heel mijn heilige berg,-
   zegt de Ene.

••