Instellingen

1


Het woord dat aan Jeremia is geschied

van bij de Ene, toen werd gezegd:

2


zó heeft gezegd de Ene, Israëls God;
   hij zegt:

schrijf, ja jij,
alle woorden die ik tot jou zal spreken
   op een boekrol;

3


want zie, er zijn dagen op komst,
   is de tijding van de Ene,

dat ik een keer zal brengen in de kerkering
   van mijn gemeente Israël en Juda,
   heeft gezegd de Ene,-

en hen zal doen terugkeren
naar het land dat ik aan hun vaderen
   heb gegeven,
   en zij zullen het beërven.

4


Dit zijn de woorden

die de Ene heeft gesproken over Israël
   en over Juda;

5


ja, zo heeft gezegd de Ene:

een stem vol siddering hebben wij gehoord,-
van verschrikking zonder vrede;

6


vraagt toch na en ziet

of een manspersoon ook baart!-
waarom heb ik dan elke kerel gezien
   met zijn handen op zijn heupen
   als een barende vrouw

en zijn alle gezichten veranderd
   in geel-groen?-

7


wee!,

want groot is die dag,
   geen is als hij;

een tijd van benauwing is dat voor Jakob,
maar daaruit zal hij worden gered;

8


geschieden zal het te dien dage,
   is de tijding van de Ene, de Omschaarde,

dat ik zijn juk zal wegbreken
   van je schouder

en je banden zal verscheuren;
niet langer zullen vreemdelingen
   zich van hen bedienen;

9


dienen zullen zij

de Ene, hun God,-
en David, hun koning
die ik voor hen doe opstaan;
••

10


jij dan,
   vrees niet, mijn dienaar Jakob,
   is de tijding van de Ene,
   versaag niet, Israël!,

want zie, ik red je uit wat ver weg ligt
en je zaad uit het land van hun kerkering;
terugkeren zal Jakob en stilheid
   en rust genieten, geen die hem opschrikt;

11


want ik ben met jou,
   is de tijding van de Ene,
   om je te redden;

want ik ga een einde maken
   aan alle volkeren
   waarheen ik je verstrooid heb,

aan jou echter maak ik geen einde
maar ik zal je kastijden naar recht:
ongestraft, nee ongestraft laat ik je niet!

12


Ja, zo heeft gezegd de Ene:
   ongeneeslijk is jou je breuk,-

onheelbaar je slagwond;

13


geen die in jouw oordeel oordeelt;
   voor een zweer zijn er geneesmiddelen,-

maar jouw wond sluit niet;

14


allen die je liefhadden zijn je vergeten,

naar jou vragen ze niet meer;
want met de slagwond van een vijand
   heb ik jou geslagen,
   met een kastijding meedogenloos,-

om de overvloed van je ongerechtigheid,
om je zonden zo kernachtig;

15


wat schreeuw je dan over je breuk,

en dat je smart ongeneeslijk is?-
om de overvloed van je ongerechtigheid,
om je zonden zo kernachtig
heb ik je dit alles aangedaan;

16


evenwel zullen

allen die jou verslinden worden verslonden
en allen die jou benauwen, die allen
   zullen de kerker ingaan;

die jou plunderen
   worden een prooi ter plundering,

allen die jou buit maken
   geef ik weg als buit;

17


ja, ik laat sluiting van je wonden
   over je rijzen
   en van je slagwonden
   schenk ik je genezing,
   is de tijding van de Ene,-

hoewel ze al ‘verstotene’
   tot je hebben geroepen,

‘Sion is dat,
waar niemand naar vraagt!’
••

18


Zo heeft gezegd de Ene:

zie, ik breng een keer in de kerkering
   van Jakobs tenten,

over zijn woningen zal ik mij ontfermen;
de stad zal worden herbouwd
   op haar puinheuvel,

en het paleis
   zal weer zetelen op zijn rechtmatige plek;

19


dankzegging zal van hen uitgaan
   en het geluid van lachende mensen,-

ik zal hen vermeerderen, zij zullen niet
   verminderen,

ik zal aan hen gewicht geven,
   gering geacht worden ze niet meer;

20


worden zullen zijn zonen-en-dochters
   als eertijds,

zijn samenkomst zal voor mijn aanschijn
   vaststaan;

bezoeking zal ik doen
aan al zijn verdrukkers;

21


een machthebber bij hem
   zal uit hemzelf stammen,

een heerser over hem
   zal uit zijn midden voortkomen,

ik zal hem doen naderen
   en hij zal genaken tot mij!,

want wie anders dan hij
   zal zijn hart verpanden
   om te genaken tot mij?,
   is de tijding van de Ene;

22


wezen zult gij mij tot gemeente,-

en ik,
ik zal u wezen tot God!
••

23


Zie, een stormwind van de Ene,

vol gramschap, is erop uitgetrokken,
een wervelende storm,-
op het hoofd van boosdoeners stort hij neer.

24


De gloeiende toorn van de Ene
   keert niet om

voordat hij gedaan heeft
   en gestand heeft gedaan

de plannen van zijn hart;
in het laatste der dagen
zult ge dat begrijpen.