Bóven het gewelf boven hun hoofd is iets zichtbaar als van saffiersteen: de gedaante van een troon; en óp de gedaante van de troon een gedaante met het aanzien van een mens daarop, daar bovenop.
Dan zie ik iets dat oogt als staal, eruitziet als vuur met een huls daaromheen; te zien van zijn lendenen naar boven,- en te zien van zijn lendenen naar beneden zag ik wat eruitzag als vuur met glans daaromheen.
28
Zoals het aanzien van de boog die in de wolk opkomt op de dag van de stortregen, zo is het aanzien van de glans eromheen; het is het aanzien van de gedaante van de glorie van de Ene; ik zie dit alles en val neer op mijn aanschijn; dan hoor ik de stem van een die spreekt. ••