1 | Het spreken van de Ene geschiedt aan mij en zegt:
| |
2 | mensenzoon, in het huis der weerspannigheid ben je gezeten; omdat ze ogen hebben om te zien en niet hebben gezien, oren hebben om te horen en niet hebben gehoord; ja een weerspannig huisgezin zijn zij!- ••
| |
3 | maar jij, mensenzoon, pak bagage voor een ballingschap en ga op klaarlichte dag, voor hun ogen, in ballingschap; ga voor hun ogen weg uit je eigen woonplaats naar een andere plaats, in ballingschap; misschien zullen ze dan inzien dat zij een weerspannig huishouden zijn;
| |
4 | breng je bagage naar buiten als bagage voor een ballingschap, overdag, voor hun ogen, zelf ga je in de avond voor hun ogen naar buiten, zoals mensen ter ballingschap naar buiten worden geleid;
| |
5 | breek voor hun ogen een gat in de wand,- en breng alles daardoor naar buiten;
| |
6 | voor hun ogen moet je het op een schouder tillen en in het halfduister de stad uit brengen; je gelaat moet je afdekken, je mag het land niet zien,- want als wonderteken geef ik jou aan het huisgezin van Israël!
| |
7 | Ik doe zó zoals mij is geboden: mijn bagage heb ik naar buiten gebracht als bagage voor een ballingschap, overdag, en in de avond heb ik mij met de hand een gat gebroken in de wand; in het halfduister ben ik daardoor weggegaan en heb ik alles voor hun ogen op een schouder getild. •
| |
8 | In de ochtend geschiedt dan het spreken van de Ene aan mij en zegt:
| |
9 | mensenzoon, hebben zij, het huis Israël, het huis der weerspannigheid, niet tot jou gezegd: wat doe je nou?-
| |
10 | zeg tot hen: zó heeft gezegd mijn Heer, de Ene: dit dragen geldt de kroondrager en alle anderen van het huis Israël in Jeruzalem;
| |
11 | zeg: ik ben voor jullie het wonderteken; zoals ik heb gedaan zo zal aan hen worden gedaan: in ballingschap, in kerkering zullen zij gaan!-
| |
12 | en de kroondrager in hun midden zal in het halfduister het zijne op een schouder moeten dragen en zo weggaan; ze zullen een gat in de wand moeten breken om hem daardoor naar buiten te brengen; zijn gelaat zal hij moeten afdekken opdat hij het land niet meer met eigen oog zal zien;
| |
13 | ik zal mijn net over hem spreiden, hij zal gevangen raken in mijn strik; ik zal hem in Babel laten komen, het land der Kasdiem, maar ook dat zal hij niet zien, hij zal daar sterven!-
| |
14 | en allen rondom hem, zijn helpers en al zijn troepen, zal ik uitzaaien naar elke windstreek,- met getrokken zwaard hen achterna;
| |
15 | weten zullen ze dat ik de Ene ben,- als ik hen uitstrooi in de volkeren en hen uitzaai in de landen;
| |
16 | ik zal van hen een aantal mannen overhouden uit zwaard, honger en pest,- opdat die al hun gruweldaden zullen vertellen bij de volkeren waar zij zullen aankomen, zij zullen weten dat ik de Ene ben! •
| |
17 | Dan geschiedt het spreken van de Ene aan mij en zegt:
| |
18 | mensenzoon, je brood moet je eten met beving,- je water moet je drinken in siddering en zorg;
| |
19 | zeggen zul je tot de gemeenschap van dit land: zó heeft gezegd mijn Heer, de Ene, tot de ingezetenen van Jeruzalem over Israëls –rode– grond: hun brood zullen ze eten in diepe zorg en hun water drinken in verbijstering,- omdat hun land verbijsterd zal worden, leeg van wat het vult, van het geweld van allen die er gezeten zijn;
| |
20 | de steden waar men nu nog zetelt worden in puin gelegd en het land zal een verbijsterende woestenij zijn; weten zult ge dat ik de Ene ben! •
| |