Ik open mijn mond en hij geeft mij te eten deze rol.
3
Hij zegt tot mij: mensenzoon, geef je buik te eten en vul je ingewanden met deze rol die ik jou nu geef! Ik eet haar op en zij blijkt in mijn mond als honing zo zoet. •
4
Hij zegt tot mij: mensenzoon, ga heen en kom tot het huis Israël, en spreek tot hen met mijn uitspraken;
5
immers, niet tot een gemeenschap onverstaanbaar van taal en zwaar van tong word jij gezonden,- maar tot het huisgezin van Israël;
6
niet tot vele gemeenschappen onverstaanbaar van taal en zwaar van tong wier woorden je niet kunt horen,- als ik je tot hén zond zouden zij naar jou horen!-
7
maar het huis Israël: zij zijn niet van zins om naar jou te horen omdat ze niet van zins zijn om naar mij te horen; want allen van Israëls huisgezin zijn verstrakt van voorhoofd en hard van hart;
8
ziehier, maken zal ik jouw gelaatstrekken strakker dan hun gelaat,- en jouw voorhoofd strakker dan hun voorhoofd;
9
als diamant, sterker dan een rots zal ik je voorhoofd maken: vrees hen niet en raak niet ontzet van hun gelaat, al zijn zij een weerspannig huis! •