Instellingen

1


Dan geschiedt het spreken van de Ene

aan mij om te zeggen:

2


mensenzoon,

spreek tot de zonen van je
   gemeenschap en zeg tot hen:

wanneer ik over een land
een zwaard laat komen,-
nemen zullen ze dan,
   de gemeenschap van het land,

één man uit hun kring
en hem de taak geven van uitkijkpost;

3


ziet hij het zwaard komen over het land,-

dan blaast hij de bazuin
   en waarschuwt zo de gemeenschap;

4


hoort de hoorder de stem van de bazuin
   en laat hij zich niet waarschuwen,

dan komt er een zwaard en neemt hem mee;
zijn bloed komt over zijn eigen hoofd;

5


de stem van de bazuin hoorde hij wel

maar hij liet zich niet waarschuwen,
zijn bloed komt over hemzelf;
had hij zich laten waarschuwen
   dan was zijn ziel ontsnapt!-

6


wanneer de uitkijkpost het zwaard
   ziet komen

maar niet op de bazuin blaast
en de gemeenschap dus niet
   wordt gewaarschuwd,

en er komt een zwaard
en neemt uit hen een levende ziel mee,-
dan wordt hij door zijn onrecht meegenomen
en zal ik zijn bloed terugvragen
   uit de hand van de uitkijkpost;

••

7


jij, mensenzoon,

jou heb ik als uitkijkpost gegeven
   aan het huis van Israël;

zul je uit mijn mond een spreken horen,
waarschuw hen dan van mijnentwege;

8


als ik tot de boosdoener zeg:

boosdoener, sterf, sterven zul je!,
en jij spreekt geen uitspraak
om zo’n boosdoener te waarschuwen
voor zijn weg,-
dan zal die boosdoener
   door zijn eigen onrecht sterven,

maar zijn bloed zal ik opeisen uit jouw hand;

9


maar wanneer jij
   een boosdoener hebt gewaarschuwd
   voor zijn weg, om daarvan terug te keren,

en hij zal niet terugkeren van zijn weg,-
dan sterft hij door zijn ongerechtigheid
en jij, jij hebt je ziel gered!;
••

10


jij, mensenzoon,

zeg tot het huis van Israël:
zó hebt ge gezegd, zeggend:
omdat onze misstappen
   en zonden ons aankleven

en wij daardoor wegrotten,
   hoe zullen wij leven?-

11


zeg tot hen: zowaar ik leef,
   is de tijding van mijn Heer, de Ene:

als ik ooit behagen heb
   in de dood van de zondaar!-

nee, daarin dat een boosdoener
   terugkeert van zijn weg en zal leven!-

keert om, keert terug van uw kwade wegen,
waarom zoudt ge uitsterven, huis van Israël?;

12


jij, mensenzoon,

zeg tot de zonen van je gemeenschap:
de rechtvaardigheid van de rechtvaardige
zal hem niet redden
   ten dage van zijn misstap,

en de boosaardigheid van de boosdoener,
   daardoor zal hij niet struikelen

ten dage dat hij terugkeert
   van zijn boosaardigheid;

maar een rechtvaardige
zal daardoor niet kunnen leven
   ten dage van zijn zonde;

13


als ik van de rechtvaardige zeg:
   leven!, hij mag blijven leven,

en hij acht zich veilig
   om zijn rechtvaardigheid
   en begaat onheil,-

dan wordt aan al zijn rechtvaardigheid
   niet meer gedacht,

maar zijn onheil dat hij heeft begaan,
   daardoor zal hij sterven;

14


als ik tot de boosdoener zeg:
   sterf, je zult sterven!,

en hij keert terug van zijn zonde,
en zal recht en gerechtigheid doen,

15


wat verpand is
   laat zo’n boosdoener terugkeren
   en wat geroofd is zal hij vergoeden,

naar de wetten ten leven wandelt hij,
zonder onheil te begaan,-
leven, ja leven zal hij en niet sterven!-

16


al zijn zonde
   waaraan hij zich heeft bezondigd

wordt hem niet toegedacht;
recht en gerechtigheid is hij gaan doen,
   leven, ja leven zal hij!-

17


zeggen dan de zonen van je gemeenschap:

er is geen staat te maken
   op de weg van de Heer!,

op hén, op hun weg is geen staat te maken!-

18


als een rechtvaardige
   van zijn gerechtigheid terugkeert

en onheil begaat,-
sterven zal hij daardoor;

19


en als een boosdoener
   van zijn boosheid terugkeert

en recht en gerechtigheid doet,-
om die dingen zal hij leven;

20


ge hebt gezegd:

geen staat te maken op de weg van de Heer!-
ieder naar zijn wegen zal ik u berechten,
   huis van Israël!

21


Het geschiedt

in het twaalfde jaar,
in de tiende, op de vijfde na nieuwemaan
   sinds onze ballingschap:

daar komt tot mij
   die en die ontsnapte uit Jeruzalem
   om te zeggen: verslagen is de stad!

22


De hand van de Ene
   is over mij gevallen in de avond

voordat die ontsnapte aankwam,
en hij opent mijn mond
in de ochtend als hij tot mij komt;
mijn mond wordt geopend,
ik ben niet langer verstomd!

23


Dan geschiedt het spreken van de Ene
   aan mij en zegt:

24


mensenzoon,

nu de ingezetenen van deze puinhopen
   over Israëls –rode– grond zeggen
   wat ze zeggen:

een eenling is Abraham geweest
en beërfde het land,-
wij zijn met velen,
aan ons is het land als erfgoed gegeven!-
••

25


zeg daarom tot hen:
   zó heeft gezegd mijn Heer, de Ene:

met het bloed er nog in eten jullie vlees,
   uw ogen heft ge op naar keutelgoden
   en ge vergiet bloed,-

en dan wilt ge het land beërven?-

26


ge hebt gesteund op uw zwaard,

gruwelijks hebt ge gedaan,
ieder hebt ge de vrouw
   van uw naaste verontreinigd,-

en dan wilt ge het land beërven?
••

27


Zó zul je tot hen zeggen,
   zó heeft gezegd mijn Heer, de Ene:
   zowaar ik leef,

als zij die op de puinhopen zitten
niet zullen vallen door het zwaard!-
en zij op het open veld,
aan wat in het wild leeft geef ik hen te eten;
zij in de bergvestingen en spelonken
   zullen sterven door de pest;

28


prijsgeven zal ik het land
   als wildernis en woestenij

en gestopt wordt dan zijn trots en kracht;
verwilderen zullen Israëls bergen,
   niemand trekt daar nog doorheen;

29


weten zullen ze dat ik de Ene ben,-

wanneer ik het land prijsgeef
   als wildernis en woestenij

om al hun gruweldaden
   die zij hebben gedaan!

••

30


Jij, mensenzoon,

de zonen van je gemeenschap
die over jou op elkaar in spreken,
   terzijde langs de wanden

en in de ingangen van de huizen,-
de een spreekt met de ander,
alleman met zijn broeder, en zegt:
komt toch en hoort
wat het spreken is
dat is uitgegaan van bij de Ene!-