Hij zegt tot mij: mensenzoon, dit is de plaats van mijn troon, en dit is de plaats voor de holten van mijn voet waar ik te midden van de zonen Israëls wil wonen voor eeuwig; zij, de zonen Israëls, zullen niet langer mijn heilige naam verontreinigen,- zij noch hun koningen met hun hoererij en met de lijken van hun koningen in hun midden,
|