aan de beek zal opschieten, op zijn oeverlip aan de ene kant en de andere kant, allerlei geboomte om van te eten,- welks blad niet verwelkt en welks vrucht niet opraakt: elke maand draagt het eerstelingen, want zijn waterstromen, uit het heiligdom komen die voort; zijn vrucht zal er zijn om te eten en zijn blad tot genezing! ••
|