Samaria staat in de schuld, omdat zij weerspannig is geworden tegen haar God; door het zwaard zullen ze vallen, hun zuigelingen zullen worden verpletterd en hun zwangere vrouwen gekliefd. •
Bekeer je, Israël, tot de Ene, je God!- want je bent gestruikeld over je eigen ongerechtigheid;
3
neemt goede woorden met u mee en keert terug naar de Ene; zegt tot hem: alle ongerechtigheid kunt gij wegdragen: neem wat goed is aan, dan zullen wij betalen met de vruchten van onze lippen!
4
Asjoer zal ons niet redden, op paarden zullen wij niet rijden, we zullen nooit meer zeggen ‘onze God’ tot maaksel van onze handen,- omdat bij u een wees ontferming vindt!
5
Ik zal hen genezen van hun afkerigheid, ik zal hen ongedwongen liefhebben,- want afkeren zal zich van hem mijn toorn! ••
6
Ik zal voor Israël worden als de dauw, hij zal bloeien als de lelie,- en zijn wortels uitslaan als de witte wilg;
7
zijn loten zullen uitlopen en als van de olijfboom wordt zijn glans; hij zal geuren als de Libanon,- witte berg.
8
Zij zullen terugkeren en zitten in zijn schaduw, graan laten herleven en bloeien als de wijnstok; zijn gedachtenis zal zijn als wijn van Libanon. ••
9
Efraïm: ‘wat heb ik nog met de afgoden?’- ikzelf heb hem geantwoord en blijf hem aanschouwen, ik ben als een altijd-groene cipres, van mij uit is bij jou vrucht te vinden.
10
Wie is zo wijs dat hij deze dingen verstaat, zo verstandig dat hij ze beseft?- dat de wegen van de Ene recht zijn; rechtvaardigen lopen daarover en overschrijders zullen daarop struikelen.