Instellingen

1


De Ene stuurt een grote vis

om Jona op te slokken;
dan is Jona in de ingewanden van de vis
gedurende drie dagen en drie nachten.

2


Jona bidt* In veel vertalingen begint hier hoofdstuk 2.

tot de Ene, zijn God,-
vanuit de ingewanden van de vis.

3


Hij zegt:

roepen zal ik uit mijn benauwing tot de Ene
   en hij zal mij antwoorden;

uit de schoot van het schimmenrijk
   zal ik schreeuwen om hulp
   en gij zult horen naar mijn stem.

4


Gij zendt mij de diepte in,
   in het hart van de zeeën,

en een rivier omringt mij;
al uw brekers en uw rollers
   trokken reeds over mij heen,

5


en ik, ik moest wel zeggen:

ik ben verdreven
   uit het tegenover van uw ogen;

ach, zal ik ooit nog kijken
naar de hal van uw heiligdom?

6


Tot aan lijf-en-ziel hebben wateren mij omvat,

een oervloed blijft mij omringen;
riet zit om mijn hoofd gewonden.

7


Naar de grondslagen van bergen
   ben ik afgedaald, en de aarde:

haar grendels zijn achter mij voor eeuwig;
gij hebt mijn leven doen opklimmen
   uit het verderf,
   Ene, mijn God!

8


Toen mijn ziel in mij versmachtte

werd ik de Ene indachtig,-
en tot u kwam mijn gebed,
tot de hal van uw heiligdom!

9


Die de wacht houden
   bij ijdelheden van niets

moeten hun vriendschap
   verlaten,-

10


maar ik,

ik zal met een stem vol dank
   u een offer brengen,

wat ik beloofd heb zal ik voldoen,-
het is de Ene die redt!
••

11


Dan zegt de Ene tot de vis,-

dat hij Jona moet uitspuwen op het droge.