Hij laat het wiel van zijn wagens wijken en laat hem slechts zwaar vooruitkomen; dan zegt Egypte: ik moet vluchten voor Israëls aanschijn, want de Ene voert voor hen oorlog met Egypte! •
26
De Ene zegt tot Mozes: strek je hand uit over de zee,- dan keren de wateren terug over Egypte, over zijn wagens en over zijn ruiters!
27
Mozes strekt zijn hand uit over de zee: en de zee keert, tegen de ochtendwending, in zijn stroombed terug, terwijl de Egyptenaren vluchten, hem tegemoet; dan schudt de Ene Egypte af, midden in de zee.
28
De watermassa’s keren terug en overdekken de wagens en de ruiters van heel Farao’s legermacht,- allen die hen achternagekomen waren in de zee; er restte niemand van hen, tot niet één.
29
En de zonen Israëls zijn -onder in de zee- gegaan over het dróge! De wateren waren voor hen een muur, rechts van hen en links van hen!
30
Zo redt de Ene op die dag Israël uit de hand van Egypte, en ziet Israël Egypte dood op de lip van de zee;
31
Israël ziet de grote hand waarmee de Ene het heeft gedaan in Egypte en ze krijgen ontzag, de gemeente, voor de Ene; ze gaan vertrouwen op de Ene en op Mozes, zijn dienaar. •