Instellingen

5


en gemeld wordt aan de koning van Egypte

dat de gemeente gevlucht is;
dan verandert het hart van Farao
   en zijn dienaars
   tegenover de gemeente

en zeggen ze:
   wat hebben we eigenlijk gedáán,

dat we Israël heengezonden hebben
   uit onze dienst!

6


Hij spant zijn wagen in;

zijn manschap
   heeft hij met zich mee genomen.

7


Hij neemt

zeshonderd eersteklas wagens,
ja elke wagen van Egypte;
met driekampers op elk daarvan!

8


Sterk maakt de Ene

het hart van Farao, Egyptes koning,
en die jaagt
achter de zonen Israëls aan;
terwijl de zonen Israëls
uittrekken door een hooggeheven hand.

9


Ze jágen, de Egyptenaren, achter hen aan

en halen hen in als ze daar gelegerd zijn
   vlak voor de zee,-

met z’n allen: paarden, wagens, Farao,
zijn ruiters, zijn legermacht;
vlak voor de monding van de Chirot,
voor het aanschijn van Baäl Tsefon.

10


Farao is genaderd;

de zonen Israëls heffen hun ogen op:
   ziedaar Egypte!, opgebroken hen achterna!,

en ze worden zéér bevreesd;
de zonen Israëls schreeuwen het uit
   tot de Ene,

11


en zeggen

tot Mozes:
zijn er soms geen graven genoeg in Egypte,
heb je ons meegenomen
   om te sterven in de woestijn?-

wat heb je ons eigenlijk aangedaan
dat je ons hebt uitgeleid uit Egypte?-

12


was dit niet het woord

dat we tot jou hebben gesproken in Egypte
   toen we zeiden:

blijf van ons af, laat ons Egypte dienen!-
want beter is het ons Egypte te dienen
dan dat we sterven in de woestijn!

13


Maar Mozes zegt tot de gemeente:

vreest niet,
houdt stand,-
ziet uit naar de redding door de Ene,-
die hij heden aan u zal doen;
want
zoals ge de Egyptenaren heden hebt gezien
zult ge er niet aan toevoegen
   ze nógmaals te zien, tot in eeuwigheid!-

14


de Ene zal voor u strijden

en ú hebt te zwijgen!