Ze jágen, de Egyptenaren, achter hen aan en halen hen in als ze daar gelegerd zijn vlak voor de zee,- met z’n allen: paarden, wagens, Farao, zijn ruiters, zijn legermacht; vlak voor de monding van de Chirot, voor het aanschijn van Baäl Tsefon.
Farao is genaderd; de zonen Israëls heffen hun ogen op: ziedaar Egypte!, opgebroken hen achterna!, en ze worden zéér bevreesd; de zonen Israëls schreeuwen het uit tot de Ene,
11
en zeggen tot Mozes: zijn er soms geen graven genoeg in Egypte, heb je ons meegenomen om te sterven in de woestijn?- wat heb je ons eigenlijk aangedaan dat je ons hebt uitgeleid uit Egypte?-
12
was dit niet het woord dat we tot jou hebben gesproken in Egypte toen we zeiden: blijf van ons af, laat ons Egypte dienen!- want beter is het ons Egypte te dienen dan dat we sterven in de woestijn!
13
Maar Mozes zegt tot de gemeente: vreest niet, houdt stand,- ziet uit naar de redding door de Ene,- die hij heden aan u zal doen; want zoals ge de Egyptenaren heden hebt gezien zult ge er niet aan toevoegen ze nógmaals te zien, tot in eeuwigheid!-
14
de Ene zal voor u strijden en ú hebt te zwijgen! •