Ze breken op van Eliem en komen aan, heel de samenkomst van de zonen Israëls, in de woestijn van Sien, die tussen Eliem en de Sinaï ligt; dat is op de vijftiende dag van de tweede nieuwemaan, sinds hun uittocht uit het land van Egypte.
Ze morren, heel de samenkomst van de zonen Israëls, over Mozes en Aäron, daar in de woestijn.
3
Ze zeggen tot hen, de zonen Israëls: wie geeft het ons alsnog: dat we door de hand van de Ene waren gestorven in het land van Egypte!, toen we bij de vleespot zaten, toen we brood konden eten tot verzadiging; want jullie hebben ons uitgeleid naar deze woestijn om heel deze vergadering te laten doodgaan van honger! ••
4
Dan zegt de Ene tot Mozes: zie, ik laat voor u brood uit de hemelen regenen; de gemeente zal erop uitgaan en vergaren het afgesprokene* Letterlijk: woord, ook te lezen als: de benodigde hoeveelheid. voor een dag op zijn dag, zodat ik hem kan beproeven of hij wandelt in mijn onderricht of niet!-
5
zijn zal het op de zesde dag,- als ze hebben vastgesteld waarmee ze zijn binnengekomen, zal het tweemaal zoveel zijn als wat ze vergaren dag-aan-dag! ••
6
Dan zegt Mozes -en Aäron- tot alle zonen Israëls: een avond en ge zult weten dat de Ene u heeft uitgeleid uit het land van Egypte,
7
en een ochtend en ge zult zien de glorie van de Ene,- daar hij het gehoord heeft: uw morren over de Ene; en wat zijn wíj dat ge mort over ons?