ziet in dat de Ene u de rustdag heeft gegeven; daarom is hij het ook die u op de zesde dag brood voor twee dagen geeft; blijft zitten, ieder op zijn plek; laat niemand wegtrekken van zijn plaats op de zevende dag.
30
Dan houden ze rust, de gemeente, op de zevende dag.
31
Ze roepen, het huis Israël, als zijn naam uit: mán!, en dat is als korianderzaad zo wit, en z’n smaak is als bladerdeeg met honing!
32
Dan zegt Mozes: dit is het woord dat de Ene heeft geboden: een omer daarvan ter bewaring voor uw generaties!- opdat zij het brood zien dat ik u deed eten in de woestijn, toen ik u uitgeleid heb uit het land van Egypte!
33
Mozes zegt tot Aäron: neem één kruik en geef daarin een omer vol mán plaats; leg dat neer voor het aanschijn van de Ene, ter bewaring voor uw generaties!
34
Zoals de Ene aan Mozes heeft geboden, legt hij het neer, Aäron, voor het aanschijn van de Overeenkomst, ter bewaring.
35
De zonen Israëls hebben het man veertig jaar gegeten,- tot hun aankomst bij land om te zetelen; het man hebben ze gegeten tot hun aankomst bij de rand van het land van Kanaän.