Maken zul je ook de voorhof van de Woning; aan de kant van de zuiderdroogte zeilen voor de voorhof van getwijnd doek: honderd met de el in lengte voor die ene kant,
en twintig masten daarvoor,- met hun twintig sokkels van koper; de krammen van de masten en hun banden van zilver.
11
Zo ook aan de kant van het noorden in de lengte zeilen, honderd in lengte; en twintig masten daarvoor, met hun twintig sokkels van koper; de krammen van de masten en hun banden van zilver.
12
De breedte van de voorhof aan de kant van de zee: aan zeilen vijftig el; van de masten daarvoor een tiental, en van hun sokkels een tiental.
13
En de breedte van de voorhof is aan de kant van de oostenwind, van de zonsopgang: vijftig el;
14
vijftien el zeilen per schouder; van de masten daarvoor een drietal en van hun sokkels een drietal.
15
Dus ook voor de tweede schouder vijftien zeilen; de masten daarvoor: een drietal; hun sokkels een drietal.
16
Voor de póórt van de voorhof een huif van twintig el, van azuur, purper, scharlaken karmozijn en getwijnd doek, maaksel van een meerkleurenwever; de masten daarvoor vormen een viertal en hun sokkels een viertal.
17
Alle masten van de voorhof rondom met banden van zilver, hun krammen van zilver,- en hun sokkels van koper.
18
De lengte van de voorhof: honderd met de el, en de breedte: vijftig bij vijftig, de opstand: vijf ellen getwijnd doek; en hun sokkels van koper.
19
Voor alle voorwerpen van de Woning in al zijn eredienstwerk, en al zijn pinnen en alle pinnen van de voorhof geldt: van koper! ••