Mozes zegt tot de Ene: zie aan, gij zegt tot mij: doe deze gemeente ópklimmen, maar gij hebt mij niet doen weten wie ge uitzendt met mij mee; gij hebt gezegd ‘ik ken jou bij name’ en óók ‘genade heb je gevonden in mijn ogen’;
welnu, áls ik toch genade heb gevonden in uw ogen: doe mij toch uw weg kennen, dan ken ik u opdat ik genade zal vinden in uw ogen; zie in dat het uw gemeente is, dit volk!
14
Hij zegt: als mijn gelaatstrekken meegaan, zal ik je dan tot rust brengen?
15
Hij zegt tot hem: als uw gelaatstrekken niet meegaan, laat ons dan niet van hier opklimmen!-
16
waaraan wordt anders geweten dat ik genade heb gevonden in uw ogen, ikzelf en uw gemeente, niet doordat gij met ons mee gaat?- en wij zó onderscheiden zijn, ikzelf en uw gemeente,- van heel de gemeenschap op het aanschijn van de –rode– grond? •
17
Dan zegt de Ene tot Mozes: ook dít woord dat je hebt gesproken zal ik doen; want je hebt genade gevonden in mijn ogen,- ik ken je bij name!
18
Dan zegt hij: laat mij toch uw glorie zien!
19
Hij zegt: van mij uit laat ik voorbijtrekken: heel mijn goedheid, vlak voor je aanschijn, en uitroepen zal ik de naam ‘Ene’ voor je aanschijn; begenadigen zal ik wie ik begenadig en ontfermen zal ik mij over wie ik mij ontferm!
20
En hij zegt: je zult niet bij machte zijn om mijn gelaat te zien; want nooit ziet de –rode– mens mij aan en overleeft het!