1 | Betsalel, met Oholiav, en alleman met een wijs hart in wie de Ene gegeven heeft wijsheid en verstand om te kennen en te doen alle arbeid voor de dienst in het heiligdom,- zal doen naar al wat de Ene heeft geboden!
| |
2 | Dan roept Mozes: Betsalel, Oholiav, en alleman wijs van hart aan wie de Ene wijsheid in het hart heeft gegeven, elk wiens hart hem heeft opgeheven om te naderen tot de arbeid om die te doen.
| |
3 | Ze nemen van voor het aanschijn van Mozes heel de heffing aan die de zonen Israëls hebben doen komen voor de arbeid aan het dienstwerk in het heiligdom om die te doen; en zij hebben uit eigen aandrift nóg meer gaven tot hem doen komen, ochtend aan ochtend.
| |
4 | Dan komen alle wijzen aan die alle arbeid aan het heiligdom moeten doen,- man voor man weg van zijn arbeid waaraan zij doende waren;
| |
5 | ze zeggen tot Mozes,- ze zeggen: ‘ze doen véél meer komen, de gemeente, dan nodig is ten dienste van de arbeid welke de Ene geboden heeft te doen!’
| |
6 | Dan gebiedt Mozes en laten ze een stem de legerplaats doorkruisen die zegt: man of vrouw, ze moeten géén arbeid meer doen aan de heffing voor het heiligdom! Zo wordt de gemeente ervan weerhouden om nog meer te brengen.
| |
7 | Werkmateriaal voor heel het werk om het te doen is er genoeg geweest; er bleef zelfs over!
| |
8 | Dan maken ze, al wie wijs van hart is onder hen die het werk doen, de Woning van tien tentkleden; van getwijnd doek, azuur, purper en scharlaken karmozijn; met cheroeviem, maaksel van een kunstenaar, heeft hij ze gemaakt.
| |
9 | De lengte van één kleed: acht en twintig met de el,- de breedte: vier met de el voor één kleed; één maat voor alle tentkleden.
| |
10 | Hij verbindt vijf van de kleden één aan één; en weer vijf kleden heeft hij verbonden één aan één.
| |
11 | Hij maakt lussen van azuur op de lip van het eerste kleed aan het uiteinde van de verbinding; zo heeft hij ook gedaan met de lip van het kleed dat het buitenste is in de tweede verbinding.
| |
12 | Vijftig lussen heeft hij gemaakt aan het ene kleed en vijftig lussen heeft hij gemaakt aan het uiteinde van het kleed in de tweede verbinding;- de lussen tegenover elkaar gezet één aan één.
| |
13 | Hij maakt vijftig haken van goud; en verbindt dan de kleden één aan één met die haken; zo wordt de Woning één. ••
| |
14 | Dan maakt hij kleden van geitenhaar tot een tent over de Woning; elf kleden heeft hij daarvan gemaakt.
| |
15 | De lengte van één kleed: dertig met de el en vier ellen de breedte van één kleed; één maat voor elf kleden.
| |
16 | Hij verbindt vijf van de kleden apart en zes van de kleden apart.
| |
17 | Hij maakt vijftig lussen op de lip van het kleed dat het buitenste in de verbinding is, en vijftig lussen heeft hij gemaakt op de lip van het kleed van de tweede verbinding.
| |
18 | Hij maakt vijftig haken van koper, om de tent te verbinden zodat hij één wordt.
| |
19 | Hij maakt een dekkleed voor de tent van bloedrode ramshuiden; en een dekkleed van dassenhuiden daaroverheen. ••
| |
20 | Dan maakt hij de stijlen voor de Woning; van acaciastammen, staande.
| |
21 | Tien ellen is de lengte per stijl; een el en de helft van de el is de breedte van één stijl.
| |
22 | Twee handgrepen zijn er aan één stijl, geschakeld één aan één; zo heeft hij ze gemaakt aan alle stijlen van de Woning.
| |
23 | Zo maakt hij de stijlen voor de Woning: twintig stijlen voor de kant van het dorre zuiden.
| |
24 | Veertig zilveren sokkels heeft hij gemaakt onder de twintig stijlen, twee sokkels onder één stijl met zijn twee handgrepen, en twee sokkels onder weer één stijl met zijn twee handgrepen.
| |
25 | Ook voor de tweede zijde van de Woning, aan de kant van het noorden, heeft hij twintig stijlen gemaakt.
| |
26 | En veertig zilveren sokkels; twee sokkels onder één stijl en twee sokkels onder weer één stijl.
| |
27 | Voor de heupen van de Woning, westwaarts, heeft hij zes stijlen gemaakt.
| |
28 | Twee stijlen heeft hij gemaakt voor de uiteinden van de Woning, in de beide heupen.
| |
29 | Geweest zijn dat tweelingen van onderaf komend, en samengevoegd zijn ze een gaaf geheel aan de top in één ring; zo heeft hij het gemaakt voor die twee, voor de twee hoekpunten.
| |
30 | Het zijn acht stijlen geweest, met hun sokkels van zilver,- zestien sokkels dus; twee sokkels en dan wéér twee sokkels onder één stijl.
| |