Mozes gáát en keert terug tot Jeter, zijn schoonvader; hij zegt tot hem: ik moet gaan en terugkeren naar mijn broeders in Egypte,- en zien of ze nog leven! Jitro zegt tot Mozes: gá tot vrede!
Dan zegt de Ene tot Mozes in Midjan: gá, keer terug naar Egypte; want gestorven zijn al de mannen die jouw ziel hebben gezocht!
20
Mozes neemt zijn vrouw en zijn zonen, laat hén rijden op de ezel en keert terug naar het land van Egypte; en Mozes neemt de staf van God in zijn hand.
21
Dan zegt de Ene tot Mozes: nu je bent gegáán om terug te keren naar Egypte,- zie toe: alle wonderen die ik in jouw hand gelegd heb zul je doen voor het aanschijn van Farao; maar ík zal zijn hart sterk laten en hij zal de gemeente niet heenzenden;
22
zeggen zul je dan tot Farao: zó heeft gezegd de Ene: mijn zoon, mijn eersteling is Israël!-
23
ik zeg tot u: zend mijn zoon heen, dat hij mij kan dienen, en weiger je hem heen te zenden: ziehier, dan vermoord ík jóuw zoon, jóuw eersteling!
24
Het geschiedt onderweg, in het nachtverblijf, dat hem treft de Ene en hem zoekt te doden.
25
Dan neemt Tsipora een stuk rots, snijdt de voorhuid van haar zoon af en beroert daarmee zijn voeten; want, zegt ze, een bloedbruidegom ben jij voor mij!
26
Hij zinkt neer, bij hem vandaan; toen heeft ze gezegd: ‘een bloedbruidegom’, vanwege de besnijdenissen. •