Instellingen

1


Dan zegt de Ene tot Mozes:* In veel vertalingen is dit 5,24 en begint hoofdstuk 6 in vers 2.

nú zul je zien
wat ik aan Farao ga doen;
want door een sterke hand zendt hij hen heen,
door een sterke hand
jáágt hij ze weg van zijn land!
••

2


Dan richt God zijn woord tot Mozes

en zegt tot hem: ik ben de Ene;

3


ik heb mij laten zien

aan Abraham, aan Isaak en aan Jakob
   als God-de-Machtige;

mijn naam ‘Ene
heb ik aan hen niet bekendgemaakt;

4


maar wél heb ik opgericht

een verbond van mij met hen
om hun het land van Kanaän te geven;
het land van hun omzwervingen,
   waarin zij zwervers-te-gast zijn geweest!-

5


en óók

ben ik het die heeft gehoord
het kermen van de zonen Israëls
nu de Egyptenaren hen laten sloven,
en ik gedenk mijn verbond!-

6


daarom,

zeg tot de zonen Israëls:
‘ik, de Ene,-
uitleiden zal ik u,
onder Egyptes lasten vandaan,-
ontrukken zal ik u aan hun slavernij;
loskopen zal ik u met uitgestrekte arm
en grote gerichten;

7


nemen zal ik u mij tot gemeente,

wezen zal ik u tot God;
weten zult ge
dat ik de Ene uw God ben
die u heeft uitgeleid
onder Egyptes lasten vandaan;

8


doen komen zal ik u in het land

waarvoor ik mijn hand heb geheven
om dat te geven
aan Abraham, aan Isaak en aan Jakob, en
geven zal ik het u als erfgoed,
   ik, de Ene!’

9


Zó spreekt Mozes tot de zonen Israëls;

maar ze hebben niet naar Mozes gehoord,
door tekort aan adem,
door de harde slavendienst.

10


Dan spreekt de Ene tot Mozes en zegt:

11


kom!, spreek

tot Farao, Egyptes koning,
en heenzenden zal hij
   de zonen Israëls uit zijn land.

12


Dan spreekt Mozes

tot het aanschijn van de Ene en zegt:
ziehier, de zonen Israëls
   hebben niet naar mij gehoord;

hóe hoort Farao mij dan?-
míj, een onbesnedene van lippen!