1 | Dan zegt de Ene tot Mozes: zie!, gegeven heb ik jou aan Farao als God; en Aäron, je broeder, zal er wezen als je profeet!-
| |
2 | jíj brengt onder woorden alles wat ik je gebied; en Aäron, je broeder, voert het woord tot Farao: heenzenden zal hij de zonen Israëls uit zijn land!-
| |
3 | maar dan zal ík het hart van Farao verharden en mijn tekenen en mijn wonderen verméérderen op het land van Egypte;
| |
4 | hij zal niet naar jullie horen, Farao, ik zal mijn hand (te voelen) geven in Egypte; uitleiden zal ik mijn strijdscharen, mijn gemeente, de zonen Israëls, uit het land van Egypte, in grote gerichten;
| |
5 | onderkennen zullen ze, de Egyptenaren, dat ik het ben, de Ene, als ik mijn hand uitstrek over Egypte,- en de zonen Israëls uitleid bij hen vandaan!
| |
6 | Dan dóet Mozes -met Aäron- dat; zoals de Ene hun heeft geboden, zó hebben ze gedaan.
| |
7 | Mozes is een zoon van tachtig jaar, en Aäron een zoon van drie en tachtig jaar,- als zij het woord richten tot Farao. •
| |
8 | Dan zegt de Ene tot Mozes en tot Aäron,- hij zegt:
| |
9 | wanneer Farao het woord tot u richt en zegt: geeft voor uzelf een wonderbewijs!, dan zul jij tot Aäron zeggen: neem je staf en zend hem uit voor Farao’s aanschijn,- hij worde een draak!
| |
10 | Dan komt Mozes, met Aäron, bij Farao aan en doen ze zo zoals de Ene heeft geboden; Aäron zendt zijn staf uit voor het aanschijn van Farao en voor het aanschijn van zijn dienaars en hij wórdt tot een draak.
| |
11 | Dan roept ook Farao wijzen en gifmengers, en doen ook zij, de tekenduiders van Egypte, met hun geheime kunsten net zo.
| |
12 | Ze zenden elk zijn staf uit en die worden tot draken; dan verslindt de staf van Aäron hún staven!
| |
13 | Maar sterk blijft het hart van Farao en hij heeft niet naar hen gehoord,- zoals gesproken had de Ene. •
| |
14 | Dan zegt de Ene tot Mozes: zwáár is het hart van Farao; hij weigert om de gemeente heen te zenden;
| |
15 | ga tot Farao, in de ochtendvroegte!- ziedaar, hij trekt uit naar het water; posteer je, om hem te ontmoeten, op de lip van de Stroom, en neem de staf die veranderde in een slang in je hand;
| |
16 | zeggen zul je tot hem: de Ene, de God der Hebreeërs, heeft mij tot u gezonden om te zeggen: zend mijn gemeente heen, dat ze mij dienen in de woestijn!- ziehier, u hebt niet gehoord tot zover;
| |
17 | zó heeft de Ene gezegd: hieraan zult u weten dat ik de Ene ben: ziehier, ik sla met de staf die in mijn hand is op de wateren van de Stroom en veranderen zullen ze in bloed!-
| |
18 | de vis in de Stroom zal sterven en stinken zal de Stroom; opgeven zullen ze het, de Egyptenaren, om water te drinken uit de Stroom. ••
| |
19 | Dan zegt de Ene tot Mozes: zeg tot Aäron: neem je staf en strek je hand uit over de wateren van Egypte,- over hun rivieren, over hun stromen en over hun moerassen; over elke opeenhoping van wateren bij hen, dat ze bloed worden!- dan zal het bloed worden op heel het land van Egypte, tot in de bomen en in de stenen!
| |
20 | Ze doen zó, Mozes en Aäron, zoals de Ene heeft geboden: hij heft zijn staf op en slaat daarmee het water in de Stroom, voor de ogen van Farao en voor de ogen van zijn dienaars; veranderd zijn alle wateren in de Stroom in bloed!
| |
21 | De vis in de Stroom is gestorven en de Stroom is gaan stinken, en de Egyptenaren zijn niet bij machte geweest om water te drinken uit de Stroom; het wordt allemaal bloed, op heel het land van Egypte.
| |
22 | Maar net zó doen de tekenduiders van Egypte met hun geheime kunsten; en sterk blijft het hart van Farao en hij heeft niet naar hen gehoord,- zoals gesproken had de Ene.
| |
23 | Farao wendt zijn aanschijn en komt aan in zijn huis; ook dít heeft zijn hart niet geraakt.
| |
24 | Dan graven alle Egyptenaren rondom de Stroom naar water om te drinken; want ze zijn niet bij machte geweest te drinken van het water van de Stroom.
| |
25 | Vervuld worden zeven dagen nadat de Ene de Stroom heeft geslagen. •
| |