Instellingen

1


‘Maar jij,

Betlehem Efrata,
te gering om te zijn
   bij de duizenden van Juda,

uit jou zal er een voor míj voortkomen
om heerser te zijn in Israël;
zijn herkomst is uit de voortijd,
   uit de dagen van eeuwig!’

2


Daarom geeft hij hen slechts prijs

tot de tijd dat zij die baren zal
   gebaard heeft;

dan zal het overblijfsel van zijn broeders
terugkeren tot de zonen Israëls.

3


Hij zal daar staan

en hun herder zijn
   in de kracht van de Ene,

in de hoogverheven
naam van de Ene, zijn God;
dan kunnen zij neerzitten,
want nu zal hij groot zijn
   tot aan de einden der aarde,

4


en hij zal vrede zijn;

wanneer Asjoer
   zal komen in ons land

en wanneer het zijn weg zal kiezen
   door onze paleizen,

zullen wij daartegen zeven herders
   doen opstaan,

acht mensenvorsten;

5


zij zullen herder zijn

over het land van Asjoer
   met het zwaard,

over het land van Nimrod
   met de blanke sabel;

redden zal hij ons van Asjoer
wanneer die zal komen in ons land,
wanneer die zijn weg zal kiezen
   door ons gebied.

••

6


Worden zal Jakobs rest

te midden van vele gemeenschappen
als dauw van bij de Ene,
als regendruppels op gewas,-
dat niet hoopt op een man,
nooit mensenzonen verbeidt.

7


Worden zal Jakobs rest
   tussen de volkeren,

te midden van vele gemeenschappen
als een leeuw
   tussen de dieren van een woud,

als een welp
   tussen kudden wolvee,-

die, als hij is overgestoken
   en heeft vertrapt, zal verscheuren,
   en niemand die redt.

8


Je hand zal zich verheffen
   tegen je benauwers,-

en al je vijanden zullen worden weggemaaid!

9


Geschieden zal het te dien dage,
   is de tijding van de Ene,

dat ik je paarden zal wegmaaien
   uit je midden,-

en verloren zal laten gaan je wagens;

10


wegmaaien zal ik de steden van je land,-

en al je bolwerken zal ik slopen;

11


wegmaaien zal ik de gifmengerijen
   uit je hand,-

er zullen geen wolkenwichelaars meer
   voor je zijn;

12


uit je midden zal ik wegmaaien
   je snijbeelden en je standstenen,

niet langer zul jij je onderwerpen
   aan maaksel van je handen;

13


uit je midden zal ik je asjéra-palen
   wegrukken,-

je steden zal ik verdelgen;

14


in toorn en gramschap zal ik
   wraak oefenen aan de volkeren,-

die niet zullen horen!
••