1 | ‘Maar jij, Betlehem Efrata, te gering om te zijn bij de duizenden van Juda, uit jou zal er een voor míj voortkomen om heerser te zijn in Israël; zijn herkomst is uit de voortijd, uit de dagen van eeuwig!’
| |
2 | Daarom geeft hij hen slechts prijs tot de tijd dat zij die baren zal gebaard heeft; dan zal het overblijfsel van zijn broeders terugkeren tot de zonen Israëls.
| |
3 | Hij zal daar staan en hun herder zijn in de kracht van de Ene, in de hoogverheven naam van de Ene, zijn God; dan kunnen zij neerzitten, want nu zal hij groot zijn tot aan de einden der aarde,
| |
4 | en hij zal vrede zijn; wanneer Asjoer zal komen in ons land en wanneer het zijn weg zal kiezen door onze paleizen, zullen wij daartegen zeven herders doen opstaan, acht mensenvorsten;
| |
5 | zij zullen herder zijn over het land van Asjoer met het zwaard, over het land van Nimrod met de blanke sabel; redden zal hij ons van Asjoer wanneer die zal komen in ons land, wanneer die zijn weg zal kiezen door ons gebied. ••
| |
6 | Worden zal Jakobs rest te midden van vele gemeenschappen als dauw van bij de Ene, als regendruppels op gewas,- dat niet hoopt op een man, nooit mensenzonen verbeidt.
| |
7 | Worden zal Jakobs rest tussen de volkeren, te midden van vele gemeenschappen als een leeuw tussen de dieren van een woud, als een welp tussen kudden wolvee,- die, als hij is overgestoken en heeft vertrapt, zal verscheuren, en niemand die redt.
| |
8 | Je hand zal zich verheffen tegen je benauwers,- en al je vijanden zullen worden weggemaaid! •
| |
9 | Geschieden zal het te dien dage, is de tijding van de Ene, dat ik je paarden zal wegmaaien uit je midden,- en verloren zal laten gaan je wagens;
| |
10 | wegmaaien zal ik de steden van je land,- en al je bolwerken zal ik slopen;
| |
11 | wegmaaien zal ik de gifmengerijen uit je hand,- er zullen geen wolkenwichelaars meer voor je zijn;
| |
12 | uit je midden zal ik wegmaaien je snijbeelden en je standstenen, niet langer zul jij je onderwerpen aan maaksel van je handen;
| |
13 | uit je midden zal ik je asjéra-palen wegrukken,- je steden zal ik verdelgen;
| |
14 | in toorn en gramschap zal ik wraak oefenen aan de volkeren,- die niet zullen horen! ••
| |