Instellingen

1


Psalm 42 (41) • Quemadmodum. (Voor de koorleider,

een leerdicht v. de zonen van Korach.)

2


Zoals een hert

smacht bij beddingen van water, ✡
zo smacht ook mijn ziel naar u, o God!

3


Dorstig is mijn ziel naar God,

naar de godheid die leeft,
   wanneer mag ik komen,- ✡

en zien
het aanschijn van God?

4


Mijn brood: dat zijn mijn tranen geworden,
   de dag door en de nacht,- ✡

doordat men heel de dag tot mij zegt:
waar is nu je God?!

5


Dit alles bedenk ik,- ik stort uit
   om mijn lot mijn ziel,- ✡

hoe ik voorttrok, in de dichte drom
hen voorging,

tot aan het huis van God
   met een stem vol jubel en dank, ✡

een feestvierende menigte.

6


Wat buig je je neer, mijn ziel,

en kreun je over mij?- verbeid het van God,
   want eens zal ik hem danken, ✡

de redder van mijn aanschijn!

7


Mijn God,

om mijn lot buigt mijn ziel zich neer,
   en daarom

gedenk ik u uit het land van de Jordaan,- ✡
van Hermons toppen,
uit het bergland van Mitsaar.

8


Oervloed roept tot oervloed
   met de stem van uw ravijnen, ✡

al uw brekers en uw rollers
trokken reeds over mij heen.

9


Des daags moge gebieden
   de Ene zijn vriendschap:

dan klinkt in de nacht bij mij gezang, ✡
gebed
tot de God mijns levens.

10


Ik zeg tot God, mijn Rots:
   waarom hebt gij mij vergeten?,
   waarom ga ik in het zwart,- ✡

onder druk van een vijand?

11


Met in mijn beenderen een doodssteek

tarten mij die mij benauwen,- ✡
doordat ze tot mij zeggen heel de dag:
waar is nu je God?!

12


Wat buig je je neer, mijn ziel,
   wat kreun je over mij?,
   verbeid het van God
   want eens zal ik hem danken, ✡

de redder van mijn aanschijn,
die mijn God is!