1 | Psalm 56 (55) • Miserere mei, Deus. ( Voor de koorleider; op ‘Een duif in terebinten verre’, v. David, een kleinood; als de Filistijnen hem grijpen te Gat.)
| |
2 | Wees mij genadig, God, nu een mensje mij heeft vertrapt, ✡ heel de dag drukt op mij een bestrijder!
| |
3 | Mij vertrappen mijn beloerders heel de dag, ✡ ja, die mij bitter bestrijden zijn met velen!
| |
4 | Op de dag dat ik bevreesd word, ✡ zoek ik veiligheid bij u,-
| |
5 | bij God, wiens woord ik loof, bij God weet ik mij veilig, ik vrees niet, ✡ wat zal vlees-en-bloed mij doen?
| |
6 | Heel de dag verminken zij mijn woorden; ✡ tegen mij gaat al wat zij beramen ten kwade;
| |
7 | ze scholen samen, liggen op de loer, zij bewaken mijn hielen, ✡ terwijl zij hopen op mijn ziel.
| |
8 | Is er bij dit onheil voor hen ontkoming?- ✡ laat in uw toorn die manschappen neerdalen, God!
| |
9 | Gij die mijn wankelingen telde, doe ook mijn tranen in uw fles, ✡ horen die niet in uw telling?
| |
10 | Eens keren mijn vijanden achterwaarts, op de dag dat ik roep, ✡ dit weet ik zeker: God is voor mij!
| |
11 | Bij God wiens woord ik loof, ✡ bij de Ene wiens woord ik prijs,
| |
12 | bij God weet ik mij veilig, ik vrees niet, ✡ wat zal een mens mij doen?
| |
13 | Op mij, God, rusten geloften aan u, ✡ dankzeggingen zal ik u betalen:
| |
14 | omdat gij mijn ziel hebt ontrukt aan de dood, mijn voet voor aanstoot hebt behoed,- om te wandelen voor het aanschijn van God, ✡ in het licht des levens!
| |