U komt toe stilheid, een lofzang!, o God op Sion; ✡ aan u worde betaald een gelofte.
3
O hoorder van gebed,- ✡ tot u mogen ze komen, alle vlees, vanwege hun ongerechtigheden.
4
Hebben onze misstappen ons overweldigd: ✡ gij wilt ze verzoenen!
5
Zalig wie gij verkiest en nabijbrengt, hij mag in uw voorhoven wonen: wij zijn verzadigd met het goede van uw huis, ✡ de heiligheid van uw tempel!
6
Gij antwoordt ons in goed recht ontzaglijke dingen, o God die ons redt!- ✡ o veiligheid van alle einden der aarde en eilanden verre!-
7
die bergen grondvest door zijn kracht, ✡ met heldenmoed omgord!
8
Die doet bedaren het gedruis van zeeën, het gedruis van hun golven, ✡ van naties het rumoer!
9
Ontzag vervult de ingezetenen der einden voor alle tekenen van u; ✡ de uitgangen van ochtend en avond brengt gij tot gejuich.
10
Bezoekt ge de aarde, gij overstroomt haar, gij maakt haar overvloedig,- Gods greppel is vol water, ✡ gij grondvest hun koren, ja, zo grondvest gij haar.
11
Gij laaft haar voren, effent haar kluiten, ✡ maakt met regenvlagen haar week, zegent wat aan haar ontspruit;
12
gij zette een kroon op het jaar van uw goedheid: ✡ uw voetstappen druipen van vet.
13
In de woestijn!- druipende weiden, ✡ heuvels omgord met gejuich!-
14
met wolvee bekleed de landouwen, de dalen bedekt met graan; ✡ over en weer schalt hun gezang!