Laat ons zijn aanschijn tegemoet gaan met dank, ✡ met muziekstukken schallen voor hem!
3
Want een Godheid groot is de Ene, ✡ een groot koning boven alle goden;
4
in wiens hand zijn de diepten der aarde, ✡ wien behoren de blokken der bergen.
5
Van wie de zee is, hij heeft hem gemaakt, ✡ en ook het droge hebben zijn handen geformeerd.
6
Komt binnen, buigen wij ons, betuigen wij eerbied, ✡ knielen wij voor het aanschijn van de Ene, onze Maker!
7
Want hij is onze God en wij zijn de gemeente die hij weidt, het wolvee onder zijn hand,- ✡ ach, wilt toch heden horen naar zijn stem!
8
Verhardt niet uw hart als in Meriva, ✡ als op de dag van Massa’s beproeving in de woestijn,-
9
toen uw vaderen mij beproefden, ✡ mij tartten,- en toch mijn handelen kregen te zien!
10
Veertig jaar heb ik van dit geslacht gewalgd, en ik moest zeggen: zij zijn een gemeente van dwalenden van hart, ✡ zij, van mijn wegen willen zij niet weten!
11
Zodat ik in mijn toorn heb gezworen: ✡ als ze ooit binnenkomen in mijn rust!