Instellingen

1


Hoort, zonen, het vermaan van een vader,-

merkt het op
en leert kennen wat verstand is;

2


want góed te vernemen
   heb ik u gegeven;

mijn onderricht, verlaat het niet!-

3


toen ik de gehoopte zoon was
   voor mijn vader,-

de schattigste en eniggeborene
voor het aanschijn van mijn moeder,-

4


onderrichtte hij mij en zei tot mij:

laat je hart mijn woorden grijpen,-
bewaak mijn geboden en lééf!-

5


verwerf wijsheid, verwerf verstand,-

vergeet haar niet, en wijk niet af
van de aanzeggingen uit mijn mond;

6


verlaat haar niet, dan zal zij over je waken,-

heb haar lief en zij zal je bewaren;

7


het begin van wijsheid is: verwerf wijsheid,-

wát je ook wilt verwerven,
verwerf verstand!-

8


houd haar hoog en zij zal jou verheffen,-

zij zal jou tot glorie brengen
wanneer jij haar omarmt;

9


zij geeft dan aan je hoofd

een krans vol genade,-
met een kroon vol luister zal zij je begiftigen;

10


hóór mijn zoon
   en neem mijn aanzeggingen aan,-

talrijk worden dan voor jou
de jaren van leven;

11


in de weg der wijsheid heb ik je onderricht,-

ik heb je de weg gewezen
in sporen die recht zijn;

12


wanneer je daarin voortgaat
   zal geen schrede van jou
   in het nauw komen,-

ook als je rent
zul je niet struikelen;

13


houd vast aan de vermaning, laat niet los;

bewaar haar, want zij is je leven;

14


op het pad van boosdoeners
   moet je niet komen,-

betreed
de weg van kwaadstichters niet;

15


vermijd hem, trek niet langs hem heen,-

wijk van hem en trek voorbij;

16


want zij kunnen niet slapen
   als ze geen kwaad doen,-

zij worden beroofd van hun slaap
als ze niet iemand laten struikelen;

17


want hun dagelijks brood is
   het brood van boosaardigheid,-

wijn van gewelddaden drinken zij;

18


het pad van rechtvaardigen
   is als het licht dat gaat schijnen,-

en gaandeweg lichter wordt
totdat de dag gereed is;

19


maar de weg van boosdoeners is
   als het donker,-

zij weten niet
waarover zij gaan struikelen!

20


Mijn zoon,
   wees opmerkzaam op mijn woorden,-

neig tot mijn aanzeggingen
je oor;

21


laat ze niet wijken uit je ogen,-

bewaak ze
diep in je hart;

22


want leven zijn ze voor wie hen vindt,-

een geneesmiddel voor heel zijn vlees;

23


behoed je hart met alle waakzaamheid,-

want daaruit zijn
de uitgangen des levens;

24


doe van jou weg verkeerdheid van mond,-

en valsheid van lippen,-
houd die verre van je;

25


laten je ogen voorwaarts kijken,-

je wimpers
rechtuit naar wat tegenover je is;

26


effen het spoor voor je voet,-

laten al je wegen welgericht zijn;

27


neig niet naar rechts of links,-

houd je voet verwijderd van kwaad;