Instellingen

1


Zou wijsheid niet roepen,-

verstandigheid
niet haar stem verheffen?

2


Op de top van hoogten boven een weg,-
   midden op de paden staat zij geposteerd;

3


ter rechterhand van poorten,
   in de mond van een burgstad,-

waar je ingangen inkomt, daar jammert zij:

4


tot u, mannen, zal ik roepen,-

mijn stem verhef ik
tot de zonen van Adam;

5


verstaat, simpelen, wat schrander is,-

dwazen, verstaat waarin een hart is;

6


hoort, want meldenswaardigheden
   spreek ik uit,-

met het openen van mijn lippen
oprechte zaken;

7


ja, wáárheid spelt mijn gehemelte,-

een gruwel voor mijn lippen
   is boosaardigheid;

8


bij gerechtigheid
   horen alle aanzeggingen van mijn mond,-

bij hen is er géén
verdraaid of verkeerd;

9


ze zijn alle voor wie wil verstaan
   onbewimpeld,-

en rechtuit
voor wie kennis willen vinden;

10


neemt in plaats van zilver
   mijn vermaning aan,-

liever kennis
dan een keur van karaatgoud!-

11


want beter wijsheid dan koralen,-

alle dingen die je kunt begeren
zijn met haar niet te vergelijken!

12


Ik, wijsheid,
   woon samen met schranderheid,-

en ben als gezellin
van bezonkenheid te vinden;

13


ontzag voor de Ene
   betekent haten van kwaad,
   hovaardij, hoogmoed en een kwalijke weg;

een mond vol draaierijen haat ik;

14


bij mij is beraad en beleid,-

bij mij hoort verstand,
bij mij hoort heldhaftige kracht;

15


door mij oefenen koningen koningschap uit,-

en schrijven machtigen
gerechtigheid voor;

16


door mij zijn vorsten vorstelijk,-

en spreken voornámen
in gerechtigheid recht;

17


ik heb lief wie mij liefhebben,-

en die mij vroeg zoeken,
zullen mij vinden;

18


rijkdom en glorie vergezellen mij,-

duurzaam goed en gerechtigheid;

19


mijn vrucht is beter dan karaatgoud en
   het edelste metaal,-

mijn opbrengst beter dan uitgelezen zilver;

20


ik wandel
   op het pad van gerechtigheid,-

midden op
de banen van recht;

21


om wie mij liefhebben te bedélen met wat ís,-

hun schatkamers te vullen!

22


De Ene
   heeft mij bereid
   als begin van zijn weg,-

vooraf aan zijn werken sinds toen;

23


een eeuwigheid geleden ben ik ingezet,
   sinds het begin,
   sinds de voortijden van de aarde;

24


toen er geen oervloeden waren
   ben ik onder weeën voortgebracht,-

toen er geen wellen waren,
zwaar van water;

25


eer er bergen werden afgezonken,-

vóór de verschijning van heuvels
   ben ik onder weeën voortgebracht;

26


nog had hij aarde en buitengebieden
   niet gemaakt,-

niet het begin
van de stofjes der wereld;

27


toen hij hemelen gereedmaakte
   was ík daar,-

toen hij een cirkel beschreef
op het aanschijn van de oervloed;

28


toen hij pluiswolken stevigheid gaf
   daarboven,-

toen hij de wellen van de oervloed
hun sterkte verleende;

29


toen hij voor de zee
   zijn voorschrift vaststelde,

dat de wateren
   niet aan het woord van zijn mond
   mochten voorbijgaan,-

toen hij de fundamenten der aarde
beschreef,

30


was ik aan zijn zijde

als troetelkind, en was ik zijn geluk
   dag aan dag,-

spelend voor zijn aanschijn
   te aller tijd,