1:21 | Hij zegt: naakt trok ik weg uit de schoot van mijn moeder en naakt keer ik daarheen terug; de Ene heeft gegeven, de Ene heeft genomen, de naam van de Ene zij gezegend!
| |
3:21 | die smachten naar de dood, maar hij is er niet,- ze moeten hem opgraven uit verborgen voorraden,
| |
4:21 | Wordt niet hun tentpin met hen opgebroken?- zij sterven, en niet in wijsheid!
| |
5:21 | Tegen de gesel van een tong ben je geborgen,- vrees niet voor een verwoesting wanneer zij komt.
| |
6:21 | Zo zijt gij nu voor mij geworden: nog niet ziet ge verschrikking of ge zijt al bevreesd!
| |
7:21 | Waarom verdraagt ge mijn misstap niet, laat ge niet passeren mijn onrecht?- want weldra lig ik neer in het stof; dan zult ge me zoeken en ik ben er niet meer! •
| |
8:21 | Straks zal hij van lachen vervullen je mond,- en je lippen van geschal.
| |
9:21 | Volmaakt ben ik, maar ik ken mijn eigen ziel niet meer: ik minacht mijn leven!
| |
10:21 | voordat ik heenga en niet terugkeer,- naar een land van duisternis en schaduw des doods,
| |
12:21 | Hij giet verachting uit over edelen,- en de buikriem van krachtpatsers laat hij zakken.
| |
13:21 | haal uw handpalm boven mij ver weg,- en laat uw verschrikking mij niet overvallen!
| |
14:21 | Worden zijn zonen geëerd, hij weet het niet,- raken ze aan lager wal, hij merkt niets van hen.
| |
15:21 | Het geluid van verschrikkingen is in zijn oren,- tijdens de vrede overkomt hem een verwoester!
| |
16:21 | Laat toch iemand voor een vent pleiten bij God,- als een mensenzoon voor zijn metgezel!
| |
18:21 | ach, dit waren de woningen van de schurk,- en dit was het oord waar God niet werd gekend! ••
| |
19:21 | Gun me genade, genade, jullie, mijn metgezellen!- want de hand van God heeft mij getroffen!
| |
20:21 | geen die ontsnapte aan zijn vraatzucht,- daarom heeft zijn goed geen duur.
| |
21:21 | Want welk behagen zal hij in zijn huis hebben ná zijn tijd,- als het getal van zijn nieuwemanen afgeteld is?
| |
22:21 | Gewen je toch aan hem en heb vrede,- daardoor zal tot je komen al wat goed is.
| |
24:21 | Wie kwaad doet aan de onvruchtbare die niet baart,- en aan de weduwe geen goed doet,
| |
27:21 | De oostenwind tilt hem op en daar gaat hij,- rukt hem weg van zijn plaats,
| |
28:21 | Verborgen is zij voor de ogen van al wat leeft,- voor het gevogelte des hemels verhuld.
| |
29:21 | Naar mij hoorden ze en wachtten af,- ze zwegen voor mijn raad.
| |
30:21 | Ge zijt voor mij veranderd in een bruut,- met botte hand bestrijdt ge mij.
| |
31:21 | Als ik ooit tegen een wees met mijn hand heb gezwaaid,- omdat ik zag dat in de poort er bijval voor mij was,
| |
32:21 | En laat ik toch nooit iemands aanschijn opsieren,- en tegen geen mens vleien!
| |
33:21 | Zijn vlees verdwijnt uit het zicht,- zijn beenderen, eens onzichtbaar, steken uit.
| |
34:21 | Want zijn ogen gaan over ieders wegen,- al zijn schreden ziet hij aan.
| |
36:21 | Wacht je ervoor, wend je niet tot arglist,- dat je valsheid tegen anderen zou verkiezen boven eigen ellende.
| |
37:21 | Welnu, ze zagen geen licht meer, het scheen achter de wolken,- de wind is voorbijgekomen en heeft ze weggeveegd.
| |