Instellingen

11


Het geschiedt

in het tweede jaar in de tweede maand
op de twintigste in de maand:
opgestegen is ineens de wolk
van boven de woning met de overeenkomst.

12


Dan breken de zonen Israëls op
   zoals ze horen op te breken,
   uit de woestijn Sinaï;

de wolk maakt woning in de woestijn Paran.

13


Ze breken voor de eerste maal op,-

op last van de Ene, door de hand van Mozes.

14


Het eerst breekt op:

het legervendel van de zonen van Juda,
   in hun strijdscharen;

óver deze strijdschaar gaat
Nachsjon, zoon van Aminadav.

15


Over de strijdschaar van

de stam van de zonen Issachar:
Natanel, zoon van Tsoear.

16


Over de strijdschaar van

de stam van de zonen Zebulon:
Eliav, zoon van Chelon.

17


Neergehaald werd de woning;

opgebroken zijn toen de zonen Gersjon
   en de zonen Merari,

de dragers van de woning.
••

18


Toen brak op:

het legervendel van Ruben,
   in hun strijdscharen;

over zijn strijdschaar:
Elitsoer, zoon van Sjedeoer.

19


Over de strijdschaar

van de stam van de zonen Simeon:
Sjeloemiël, zoon van Tsoerisjadai.

20


Over de strijdschaar
   van de stam van de zonen van Gad:

Eljasaf, zoon van Deoeël.

21


Opgebroken zijn toen de Kehatieten,

de dragers van het heiligdom;
oprichten zouden ze de woning
   voordat zij aankwamen.

••

22


Toen brak op:

het legervendel van de zonen Efraïm,
   in hun strijdscharen;

over zijn strijdschaar:
Elisjama, zoon van Amihoed.

23


Over de strijdschaar

van de stam van de zonen Manasse:
Gamliël, zoon van Pedatsoer.

24


Over de strijdschaar

van de stam van de zonen Benjamin:
Avidan, zoon van Gidoni.
••

25


Toen brak op:

het legervendel van de zonen van Dan,
als aanhangsel bij alle legergroepen,-
   in hun strijdscharen;
   over zijn strijdschaar:

Achiëzer, zoon van Amisjadai.

26


Over de strijdschaar
   van de stam van de zonen Aser:
   Pagiël, zoon van Ochran.

27


Over de strijdschaar van

de stam van de zonen Naftali:
Achira, zoon van Enan.

28


Dit is het opbreken van de zonen Israëls,-
   in hun strijdscharen;

zo breken ze op.
••

29


Dan zegt Mozes

tot Chovav, de zoon van Reoeël
   de Midjaniet,-

de schoonvader van Mozes:
wij zijn aan het opbreken en gaan
naar het oord waarvan de Ene gezegd heeft:
‘dít is wat ik u geef!’-
ga met ons méé, het zal je goed gaan bij ons!-
want de Ene heeft over Israël
   het goede gesproken.

30


Maar hij zegt tot hem: ik ga niet mee;

nee, ik wil alleen maar naar mijn land
   en mijn geboortegrond gaan!

31


Dan zegt híj:

laat ons toch niet alleen:
want waarvoor weet je anders
hoe wij ons moeten legeren in de woestijn?-
voor ons ben je als een paar ogen geworden!

32


Wezen zal, wanneer je met ons verder gaat:

wézen zal dat goede er
waarmee de Ene goed doet bij ons
   en wij zullen goed doen aan jou!

33


Ze breken op van de berg van de Ene,

voor een reis van drie dagen;
terwijl de ark van het verbond met de Ene
   opbreekt voor hun aanschijn

in een reis van drie dagen
om voor hen te speuren naar een rustplaats.

34


De wolk van de Ene is boven hen overdag,

als zij opbreken uit de legerplaats.
••

35


Het is bij het opbreken van de ark

dat Mozes zegt:
sta op, Ene!,
en uw vijanden stuiven uiteen,
en uw haters vluchten voor uw aanschijn!

36


En waar zij rust vindt zegt hij:

keer wéér, Ene!,
naar de menigten, Israëls duizendtallen!