1 | Dan heeft Mirjam -en Aäron ook- woorden met Mozes vanwege de Koesjitische vrouw die hij heeft genomen, want hij had een Koesjitische vrouw genomen.
| |
2 | Ze zeggen: heeft de Ene enkel en alleen met Mozes gesproken?- heeft hij niet ook met óns gesproken? Dat hoort de Ene.
| |
3 | De man Mozes was zeer zachtmoedig, meer dan elke andere –rode– mens* Zie de voetnoot bij Nummeri 5,6. op het aanschijn van de –rode– grond. ••
| |
4 | Maar de Ene zegt onmiddellijk tot Mozes, tot Aäron en tot Mirjam: naar buiten met je drieën, naar de tent van samenkomst!- en ze gaan gedrieën naar buiten.
| |
5 | Dan daalt de Ene neer in een staande wolk en blijft staan in de ingang van de tent; hij roept ‘Aäron!’ en ‘Mirjam!’, en zij tweeën gaan naar buiten.
| |
6 | Hij zegt: hoort toch naar mijn woorden!- als hij een profeet van u zou wezen, zou ik, de Ene, mij in een gezicht aan hem bekendmaken,- in de droom met hem spreken;
| |
7 | zo is het niet met mijn dienaar Mozes: met alles van mijn huis is hij vertrouwd;
| |
8 | van mond tot mond spreek ik met hem, in wat ik laat zíen en niet in raadsels,- hij ontwaart de gestalte van de Ene; waarom hebt ge u dan niet ontzien om woorden te hebben met mijn dienaar, met Mozes?
| |
9 | Dan ontbrandt de woede van de Ene tegen hen en gaat hij heen.
| |
10 | De wolk is geweken van boven de tent en zie, Mirjam is Egyptisch-ziek,- sneeuwwit! Aäron wendt zich tot Mirjam, en zie: Egyptisch-ziek!
| |
11 | Aäron zegt tot Mozes: ik bid je, mijn heer, leg toch niet op ons de zonde waarmee we dwaas geweest zijn en gezondigd hebben!
| |
12 | Laat haar toch niet wezen als een dode vrucht,- die uit de schoot van zijn moeder uittijgt en voor de helft van zijn vlees al verteerd is!
| |
13 | Mozes schreeuwt tot de Ene en zegt: God, toe, breng haar toch genezing! •
| |
14 | De Ene zegt tot Mozes: had haar vader gespogen en haar in het aanschijn gespuwd, zou ze niet zeven dagen vernederd zijn geweest?- ze moet worden uitgesloten,- zeven dagen buiten de legerplaats; daarna mag ze zich er weer bij voegen.
| |
15 | Dan wordt Mirjam uitgesloten, zeven dagen buiten de legerplaats; de gemeente is niet opgebroken voordat Mirjam zich er bij gevoegd had.
| |
16 | Daarná zijn ze opgebroken, de gemeente, van Chatserot; ze legeren zich in de woestijn van Paran. •
| |