Balak doet zoals Bileam heeft gesproken; Balak -en Bileam ook- laat een var en een ram opgaan op het altaar.
3
Dan zegt Bileam tot Balak: blijf geposteerd bij deze opgangsgave van u, dan ga ik weg: mísschien komt de Ene mij tegemoet, en een woord, wát hij mij ook doet zien, zal ik aan u melden! Dan gaat hij heen, moedernaakt.
4
God ontmoet Bileam; die zegt tot hem: de zeven altaren heb ik in orde gebracht en een var en een ram heb ik laten opgaan op het altaar!
5
Dan legt de Ene een woord in Bileams mond en zegt: keer terug tot Balak en zó zul je spreken!
6
Hij keert tot hem terug en daar staat hij, geposteerd bij zijn opgangsgave; hijzelf en alle vorsten van Moab.
7
Dan heft hij zijn spreuk aan en zegt: uit Aram leidde mij Balak, de koning van Moab, uit de bergen van het oosten: ‘ga mee, vervloek voor mij Jakob!, ga mee, beschreeuw Israël!’-
8
maar wát zal ik honen als God níet heeft gehoond; wat zal ik beschreeuwen als de Ene niet heeft geschreeuwd!-
9
want vanaf de top van rotsen zie ik hem en vanaf heuvels bespeur ik hem: hier is een gemeente die alléén woont en bij de volkeren zich niet rekent;
10
wie heeft geteld het stof van Jakob en het getal van Israëls dichte drom?- sterve mijn ziel de dood van rechtschapenen en worde mijn toekomst als die van hem!