tijding van één die hoort de gezegden van God; die de aanschouwing van de Overmachtige aanschouwt,- neervallend met de ogen ontbloot:
5
hoe goed zijn je tenten, Jakob,- jouw woningen, Israël!-
6
als beekbeddingen hebben ze zich uitgebreid, als tuinen pal op een rivier; als palmen, geplant door de Ene, als ceders langs het water.
7
Er stroomt water uit zijn emmers en zijn zaad krijgt overvloed van water; hoger dan Agag zal zijn koning oprijzen, zal zijn koningschap zich verheffen.
8
God is het die hem liet uittrekken uit Egypte, hij is voor hem als de stootkracht van een buffel: hij verslindt de volkeren die hem beangstigen, hun botten vermaalt hij en pijlen op hem gericht versplintert hij;
9
hij heeft zich gekromd, is gaan liggen als de leeuw, als een luipaard; wíe zal hem doen opstaan?- die jou zegenen: gezegend! en die je vervloeken: vervloekt!