Instellingen

1


In dát uur

komen de leerlingen tot Jezus
en zeggen:
wie is toch de grootste
in het koninkrijk der hemelen?

2


Hij roept een jongetje bij zich,

laat dat midden tussen hen staan

3


en zegt:


amen is het, zeg ik u:

als ge niet omkeert
en wordt als de jongetjes
zult ge het koninkrijk der hemelen
echt niet binnenkomen!

4


Hij dus die zich zo gering zal maken

als dit jongetje,
die is de grootste
in het koninkrijk der hemelen!

5


En wie één zo’n jongetje om mijn naam

zal ontvangen, ontvangt mij.

6


Maar wie één van deze kleinen

die in mij geloven
zal laten struikelen,
voor hem brengt het meer
dat er een molensteen
om zijn hals gehangen wordt
en hij wordt afgezonken
in de diepte van de zee!

7


Wee de wereld-op-orde

vanwege de struikelblokken!-
want het is een noodlot
dat de struikelblokken kómen,
alleen: wee de mens door wie
het struikelblok komt!

8


Als je hand of je voet je laat struikelen,

hak hem af en werp hem ván je!-
want het is beter voor je
verminkt of mank het leven binnen te komen,
dan met twéé handen of twéé voeten
geworpen te worden in het eeuwige vuur.

9


En als je oog je laat struikelen,

ruk het uit en werp het ván je!-
want het is beter voor je
éénogig het leven binnen te komen,
dan met twéé ogen
geworpen te worden
in de gehenna van het vuur!

10


Ziet toe dat ge niet

één van deze kleinen geringschat;
want ik zeg u dat hun engelen in de hemelen
aldoor het aanschijn aankijken
van mijn Vader in de hemelen.

11


Want de mensenzoon komt

om te redden wat verloren is.

12


Of dacht ge dat het ánders is?

Als bij zomaar een mens
een honderdtal schapen het zijne wordt
en er raakt er één van hen verdwaald,
zal hij dan niet de negenennegentig
achterlaten op de bergen
en eropuit trekken
om te zoeken wat verdwaald is?

13


En als het het zijne wordt om het te vinden:


amen is het, zeg ik u, dat hij zich

daarover méér verheugt
dan over de negenennegentig
die niet verdwaald zijn.

14


Zo is er bij uw Vader die in de hemelen is

geen wil
dat één van deze kleinen verloren gaat!

15


Als je broeder zondigt,

ga er heen en wijs hem terecht,
tussen jou en hem alléén;
als hij naar je zal horen
heb je je broeder teruggewonnen.

16


Als hij niet zal horen

neem er dan nog één of twee met je mee,
opdat
‘bij monde van twee of drie getuigen
elke bewering gestaafd wordt’ (Deut. 19,5).

17


Als hij aan hen voorbijhoort,

zeg het aan de vergadering;
als hij ook aan de vergadering voorbijhoort
laat hij dan voor je zijn
zoals de volksheiden en de tollenaar.

18

Amen is het, zeg ik u:
zoveel als ge zult binden op de aarde
zal gebonden zijn in de hemel
en zoveel als ge zult losmaken op de aarde
zal losgemaakt zijn in de hemel.

19


Wéér zeg ik het u:

als er twee van u op de aarde
eenstemmig zijn over elke zaak
waarom zij vragen
zal die hun geworden
van bij mijn Vader die in de hemelen is.

20


Want waar twee of drie

samengebracht zijn in mijn naam,
daar ben ik in hun midden!

21


Dán

komt Petrus naderbij en zegt tot hem:
heer, hoeveel maal
mag mijn broeder tegen mij zondigen
en moet ik hem vergeven: tot zevenmaal?

22


Jezus zegt tot hem:

ik zeg niet tot jou: tot zevenmaal,
nee: tot zeventigmaal zeven.

23


Daarom is het koninkrijk der hemelen

te vergelijken met een mens, een koning,
die een leenafspraak wil vereffenen
met zijn dienaren.

24


Als hij begint met vereffenen

wordt er één tot hem gebracht
die schuldenaar is voor tienduizend talenten.

25


Hij heeft niets om het terug te geven:

de heer beveelt
dat hij verhandeld zal worden,
en ook de vrouw, de kinderen
en alles wat hij heeft,
en dat er wordt teruggegeven.

26


Dus valt de dienaar

neer, brengt hem hulde en zegt:
wees lankmoedig over mij en
alles zal ik u teruggeven!

27


Geroerd laat de heer van die dienaar

hem los, en het geleende
scheldt hij hem kwijt.

28


Als hij buiten komt

vindt die dienaar
een van zijn mededienaars
die hem maar honderd dinar schuldig is;
hij overmeestert hem,
wurgt hem en zegt:
wat je schuldig bent, geef dat terug!

29


Dan valt zijn mededienaar neer en

heeft hem te hulp geroepen, zeggend:
wees lankmoedig over mij en
ik zal het je teruggeven!

30


Maar hij heeft dat niet gewild

nee, hij gaat weg en
werpt hem in een bewaking
totdat hij het verschuldigde
terug heeft gegeven.