Instellingen

1


Dán

spreekt Jezus de scharen
en zijn leerlingen toe

2


en zegt:

op de zetel van Mozes
zetten zich de schriftgeleerden
en de Farizeeërs!

3


Welnu, al wat ze jullie zeggen,

doet dat en bewaart het,
maar doet niet naar hun werken,
want ze zéggen wel, maar dóen niet!

4


Ze binden zware vrachten bijeen

en leggen die op de schouders der mensen
maar zelf willen ze die nog niet met
hun wijsvinger bewegen!

5


Al hun werken doen ze om

door de mensen aanschouwd te worden;
want ze verbreden hun waakriemen
en maken de franjes aan hun mantels groot;

6


hun liefde is

vooraan aan te liggen bij de maaltijden
en vooraan te zitten in de samenkomsten,-

7


de begroetingen op de marktpleinen

en dat ze door de mensen
met ‘rabbi’ aangeroepen worden.

8


Gij, laat u niet ‘rabbi’ noemen,

want er is er maar één die uw leermeester is
en gíj zijt allen bróeders;

9


en roept op aarde niemand aan als uw vader;

want er is er maar één die uw vader is:
de hemelse!

10


En laat u niet aanroepen als leidslieden,

want één is uw leidsman:
de Gezalfde!

11


De grootste onder u zal zijn:

uw bediende;

12


wie zichzelf zal verhogen

zal worden vernederd,
en wie zichzelf zal vernederen
zal worden verhoogd!

13


Wee u!, schriftgeleerden en Farizeeërs,-

ondermaatse oordelaars!-
omdat ge het koninkrijk der hemelen
afsluit voor de mensen;
want zelf komt ge er niet in
en die er wél inkomen
láát ge er niet binnenkomen!

14


Wee u!, schriftgeleerden en Farizeeërs,-

ondermaatse oordelaars!-
omdat ge de huizen der weduwen opeet
terwijl ge in het openbaar langdurig bidt;
daarom zult ge ook een overvloediger
oordeel moeten aannemen!

15


Wee u!, schriftgeleerden en Farizeeërs,-

ondermaatse oordelaars!-
omdat ge de zee en het droge rondreist
om één erbijgekomene te maken,
en wanneer hij het wordt
maakt ge van hem een gehennazoon,
dubbel zo erg als uzelf.

16


Wee u!, blinde wegwijzers, die zegt:

zweren bij de tempel is niets,
maar wie zweert bij het góud van de tempel
verplicht zich!

17


Dwazen, blinden!-

want wat is van groter belang:
het goud
of de tempel die het goud heiligt?

18


En:

‘als iemand zweert bij het altaar,
is dat niets,
als iemand zweert bij de gave daaróp,
dat verplicht!’

19


Blinden!-

want wat is van groter belang:
de gave
of het altaar dat de gave heiligt?

20


Wie dus zweert bij het altaar

zweert dáárbij én bij alle dingen daarop

21


en wie zweert bij de tempel

zweert dáárbij én bij wie hem bewoont;

22


en wie zweert bij de hemel

zweert bij de troon van God
en bij wie daarop zetelt!

23


Wee u!, schriftgeleerden en Farizeeërs,

ondermaatse oordelaars!-
omdat ge het tiende afdraagt
van mint, anijszaad en komijn,
maar wat in de Wet zwaarder weegt
nálaat:
het (eerlijke) oordeel,
de ontferming en de trouw;
déze dingen moest ge doen
en díe niet nalaten,-

24


blinde wegwijzers,

die de mug uitzeeft
maar het kamelenkreng opdrinkt!

25


Wee u, schriftgeleerden en Farizeeërs,-

ondermaatse oordelaars!-
omdat ge de buitenkant van
de beker en de schotel reinigt,
maar van binnen bulken ze van
roofzucht en teugelloosheid;

26


verblinde Farizeeër, reinig éérst

de binnenkant van de beker
opdat ook z’n buitenkant rein kan worden!

27


Wee u, schriftgeleerden en Farizeeërs,-

ondermaatse oordelaars!-
omdat ge lijkt op witgekalkte graftombes
die van buiten goed om te zien schijnen
maar van binnen bulken
van doodsbeenderen
en allerlei onreinheid;

28


zo schijnt ook gíj van buiten voor de mensen

wel rechtvaardig,
maar van binnen zijt ge vervuld van
ondermaats oordeel en Wetloosheid!

29


Wee u, schriftgeleerden en Farizeeërs,-

ondermaatse oordelaars!-
omdat ge graftombes bouwt voor de profeten
en de gedenkplaatsen der rechtvaardigen
opsiert

30


en zegt ‘als wij er waren geweest

in de dagen van onze vaderen
waren we niet
met hen medeplichtig geweest
aan het bloed van de profeten’: