1 | Dán spreekt Jezus de scharen en zijn leerlingen toe
| |
2 | en zegt: op de zetel van Mozes zetten zich de schriftgeleerden en de Farizeeërs!
| |
3 | Welnu, al wat ze jullie zeggen, doet dat en bewaart het, maar doet niet naar hun werken, want ze zéggen wel, maar dóen niet!
| |
4 | Ze binden zware vrachten bijeen en leggen die op de schouders der mensen maar zelf willen ze die nog niet met hun wijsvinger bewegen!
| |
5 | Al hun werken doen ze om door de mensen aanschouwd te worden; want ze verbreden hun waakriemen en maken de franjes aan hun mantels groot;
| |
6 | hun liefde is vooraan aan te liggen bij de maaltijden en vooraan te zitten in de samenkomsten,-
| |
7 | de begroetingen op de marktpleinen en dat ze door de mensen met ‘rabbi’ aangeroepen worden.
| |
8 | Gij, laat u niet ‘rabbi’ noemen, want er is er maar één die uw leermeester is en gíj zijt allen bróeders;
| |
9 | en roept op aarde niemand aan als uw vader; want er is er maar één die uw vader is: de hemelse!
| |
10 | En laat u niet aanroepen als leidslieden, want één is uw leidsman: de Gezalfde!
| |
11 | De grootste onder u zal zijn: uw bediende;
| |
12 | wie zichzelf zal verhogen zal worden vernederd, en wie zichzelf zal vernederen zal worden verhoogd!
| |
13 | Wee u!, schriftgeleerden en Farizeeërs,- ondermaatse oordelaars!- omdat ge het koninkrijk der hemelen afsluit voor de mensen; want zelf komt ge er niet in en die er wél inkomen láát ge er niet binnenkomen!
| |
14 | Wee u!, schriftgeleerden en Farizeeërs,- ondermaatse oordelaars!- omdat ge de huizen der weduwen opeet terwijl ge in het openbaar langdurig bidt; daarom zult ge ook een overvloediger oordeel moeten aannemen!
| |
15 | Wee u!, schriftgeleerden en Farizeeërs,- ondermaatse oordelaars!- omdat ge de zee en het droge rondreist om één erbijgekomene te maken, en wanneer hij het wordt maakt ge van hem een gehennazoon, dubbel zo erg als uzelf.
| |
16 | Wee u!, blinde wegwijzers, die zegt: zweren bij de tempel is niets, maar wie zweert bij het góud van de tempel verplicht zich!
| |
17 | Dwazen, blinden!- want wat is van groter belang: het goud of de tempel die het goud heiligt?
| |
18 | En: ‘als iemand zweert bij het altaar, is dat niets, als iemand zweert bij de gave daaróp, dat verplicht!’
| |
19 | Blinden!- want wat is van groter belang: de gave of het altaar dat de gave heiligt?
| |
20 | Wie dus zweert bij het altaar zweert dáárbij én bij alle dingen daarop
| |
21 | en wie zweert bij de tempel zweert dáárbij én bij wie hem bewoont;
| |
22 | en wie zweert bij de hemel zweert bij de troon van God en bij wie daarop zetelt!
| |
23 | Wee u!, schriftgeleerden en Farizeeërs, ondermaatse oordelaars!- omdat ge het tiende afdraagt van mint, anijszaad en komijn, maar wat in de Wet zwaarder weegt nálaat: het (eerlijke) oordeel, de ontferming en de trouw; déze dingen moest ge doen en díe niet nalaten,-
| |
24 | blinde wegwijzers, die de mug uitzeeft maar het kamelenkreng opdrinkt!
| |
25 | Wee u, schriftgeleerden en Farizeeërs,- ondermaatse oordelaars!- omdat ge de buitenkant van de beker en de schotel reinigt, maar van binnen bulken ze van roofzucht en teugelloosheid;
| |
26 | verblinde Farizeeër, reinig éérst de binnenkant van de beker opdat ook z’n buitenkant rein kan worden!
| |
27 | Wee u, schriftgeleerden en Farizeeërs,- ondermaatse oordelaars!- omdat ge lijkt op witgekalkte graftombes die van buiten goed om te zien schijnen maar van binnen bulken van doodsbeenderen en allerlei onreinheid;
| |
28 | zo schijnt ook gíj van buiten voor de mensen wel rechtvaardig, maar van binnen zijt ge vervuld van ondermaats oordeel en Wetloosheid!
| |
29 | Wee u, schriftgeleerden en Farizeeërs,- ondermaatse oordelaars!- omdat ge graftombes bouwt voor de profeten en de gedenkplaatsen der rechtvaardigen opsiert
| |
30 | en zegt ‘als wij er waren geweest in de dagen van onze vaderen waren we niet met hen medeplichtig geweest aan het bloed van de profeten’:
| |