Instellingen

1


Oordeelt niet,

opdat ge niet veroordeeld wórdt;

2


want met het oordeel

waarmee gij oordeelt
zult ge veroordeeld wórden,
en met de maat
waarmee gij meet
zal voor u gemeten worden;

3


maar wat kijk je naar de splinter

in het oog van je broeder,
en de balk in jouw oog
merk je niet op?-

4


of hoe zul je tot je broeder zeggen:

laat toe dat ik de splinter
uit je oog uitwerp!,
en ziedaar de balk in jouw oog?

5


Oordeeloompje, werp eerst

uit jouw oog de balk uit,
en dán
kun je beter kijken
om de splinter uit te werpen
uit het oog van je broeder!

6


Geeft het heilige niet aan de honden

en werpt uw parelen niet
voor de zwijnen,
opdat ze die niet met hun poten
vertrappen, zich omkeren
en u verscheuren.

7


Vraagt en er zal aan u

gegeven worden;
zoekt en ge zult vinden;
klopt en er zal voor u worden opengedaan;

8


want al wie vraagt mag aannemen

en wie zoekt vindt,
en voor wie klopt zal worden opengedaan;

9


of wie uit u is een mens

aan wie zijn zoon een brood zal vragen,-
hij zal hem toch geen steen geven?-

10


of hij zal ook om een vis vragen,-

hij zal hem toch geen adder geven?-

11


als dan gíj, hoe boosaardig

ge ook zijt, goede gaven weet
te geven aan úw kinderen,
hoeveel te meer zal uw Vader
die in de hemelen is goede dingen
geven aan wie hem daarom vragen!

12


Dus alles wat gij wilt

dat de mensen voor u doen,
doet ook gij zo voor hen;
want dat is de Wet en de profeten!

13


Komt binnen door de enge poort:

omdat wijd de poort is, en breed de weg
die leidt naar de ondergang,
en velen zijn het die daarlangs binnenkomen;

14


omdat eng de poort is en versmald de weg

die leidt naar het leven,
en weinigen zijn het
die haar vinden.

15


Hoedt u voor de valse profeten

die tot u komen in schaapskleren,
maar van binnen grijpgrage wolven zijn;

16


aan hun vruchten zult ge hen kennen;

ze lezen toch geen druiven van doornen
of vijgen van distels?-

17


zó maakt elke goede boom

fraaie vruchten,
maar de rotte boom maakt
boze vruchten;

18


een goede boom is niet

bij machte boze vruchten te maken,
en een rotte boom niet
om fraaie vruchten te maken;

19


elke boom

die geen fraaie vruchten maakt,
wordt omgehakt
en in het vuur geworpen;

20


dus: aan hun vruchten

zult ge hen kennen!

21


Niet al wie tot mij zegt

‘heer en meester’* Letterlijk: heer, heer. zal binnenkomen
in het koninkrijk der hemelen,
maar wie de wil doet van
mijn Vader die in de hemelen is!-

22


velen zullen te dien dage

tot mij zeggen:
heer en meester* Letterlijk: heer, heer., hebben wij niet
in uw naam geprofeteerd,
in uw naam demonen uitgeworpen,
en in uw naam vele daden van kracht
gedaan?-

23


en dán

zal ik openlijk tot hen uitspreken:
ik heb u nooit gekend,
‘wijkt van mij, bewerkers
der wetteloosheid’ (Ps. 6,9)!

24


Ieder dan die

deze woorden van mij hoort en ze doet,
zal te vergelijken zijn met een bezonnen man,
die zijn huis bouwt op de rots:

25


de regen daalt neer, de rivieren komen,

de winden ademen-en-waaien en
vallen op dat huis aan,
en het valt niet:
het is immers gegrondvest
op de rots;

26


en ieder die

deze woorden van mij hoort
en ze niet doet
zal te vergelijken zijn met een dwaas man,
die zijn huis bouwt op zand:

27


de regen daalt neer, de rivieren komen,

de winden ademen-en-waaien en
slaan tegen dat huis,
en het valt,-
en zijn val is groot geweest!

28


En het geschiedt

wanneer Jezus met deze woorden voleindigt,
dat de scharen versteld staan
over zijn onderricht.

29


Want hij heeft hen onderricht

als iemand die gezag heeft,
en niet zoals hun schriftgeleerden.