1 | Wanneer ze Jeruzalem naderen,- Betfage en Betanië tegen de Olijfberg aan, zendt hij twee van zijn leerlingen uit
| |
2 | en zegt tot hen: gaat heen naar het dorp tegenover u, en meteen als ge het binnentreedt zult ge een veulen vinden, vastgebonden, waarop nog niemand van de mensen ooit gezeten heeft; maakt het los en brengt het (hier);
| |
3 | en als iemand tot u zegt: waarom doet ge dat?, zegt dan: de heer heeft het nodig en meteen zendt hij het weer hierheen!
| |
4 | Zij gaan weg en vinden een veulen vastgebonden bij een deur, buiten, op de ringweg, en ze maken het los.
| |
5 | Ook hebben sommigen die daar stonden te staan tot hen gezegd: wat doet ge, het veulen losmaken?,
| |
6 | maar zij zeggen tot hen zoals Jezus heeft gezegd,- en zij láten hen.
| |
7 | Ze brengen het veulen bij Jezus, en werpen hun klederen eroverheen; dan gaat hij erop zitten.
| |
8 | Velen spreiden hun klederen uit op de weg, anderen bladertakken die ze van de akkers weg kappen.
| |
9 | En die aanvoerden en die volgden hebben geschreeuwd: hosanna!- gezegend hij die komt in naam van de Heer (Ps. 118,25-26);
| |
10 | gezegend dat wat komt: het koninkrijk van onze vader David; hosanna in den hoge* Letterlijk: in de hoogsten.!
| |
11 | Hij komt aan in Jeruzalem, in het heiligdom; hij bekijkt alles rondom, en als het al laat aan de tijd is gaat hij de stad uit naar Betanië, met de twaalf.
| |
12 | Als ze de volgende morgen weggaan van Betanië, krijgt hij honger.
| |
13 | Van veraf ziet hij een vijgenboom die bladeren heeft, en hij komt (ernaartoe) of hij misschien iets aan haar kan vinden, en als hij bij haar komt vindt hij niets dan bladeren; want het is niet het moment voor vijgen geweest.
| |
14 | Als zijn oordeel zegt hij tot haar: moge tot in der eeuwigheid nooit meer iemand een vrucht van jou eten! Zijn leerlingen hebben dat gehoord.
| |
15 | Ze komen Jeruzalem binnen. En als hij het heiligdom binnenkomt begint hij met het uitwerpen van wie in het heiligdom kopen en verkopen; de tafels van de wisselaars en de stoelen van wie de duiven verkopen keert hij om,
| |
16 | en hij laat niet toe dat iemand gereedschap door het heiligdom draagt.
| |
17 | Hij heeft daarover onderricht gegeven en tot hen gezegd: is er niet geschreven ‘mijn huis zal tot huis van gebed worden geroepen voor alle volken’ (Jes. 56,7)?- maar wat júllie ervan hebben gemaakt is ‘een rovershol’ (Jer. 7,11)!
| |
18 | Dat horen de heiligdomsoversten en de schriftgeleerden, en ze zijn ernaar gaan zoeken hoe ze hem kunnen ombrengen; want ze zijn hem gaan vrezen, want heel de schare is ontsteld geweest over zijn onderricht.
| |
19 | Toen de schemering aanbrak zijn ze weggetrokken, de stad uit.
| |
20 | Als ze in de vroegte er voorbijtrekken zien ze de vijgenboom vanuit de wortels verdord.
| |
21 | Petrus, het voorval indachtig, zegt tot hem: rabbi, zie eens, de vijgenboom die je hebt vervloekt is verdord!
| |
22 | En als zijn oordeel zegt Jezus tot hen: hebt vertrouwen in God!-
| |
23 |
amen is het, zeg ik u: wie tot deze berg zegt ‘verhef je en werp je in de zee!’, en in zijn hart niet dóóroordeelt, nee, erin gelooft dat wat hij uitspreekt geschiedt, dan zal het zijn (deel) zijn; | |
24 | daarom zeg ik u: alles waar ge om bidt en vraagt, gelooft dat ge het krijgt, en het zal uw deel zijn;
| |
25 | en wanneer ge staat en bidt, vergeeft het als ge iets tegen iemand hebt, opdat ook uw vader in de hemelen u uw misstappen vergeeft;
| |
26 | als ge niet vergeeft, zal ook uw vader in de hemelen uw misstappen niet vergeven!
| |
27 | Weer komen ze Jeruzalem binnen. Als hij rondloopt in het heiligdom komen tot hem de heiligdomsoversten, de schriftgeleerden en de oudsten,
| |
28 | en die hebben tot hem gezegd: met welke volmacht doe je deze dingen of wie heeft je deze volmacht gegeven om deze dingen te doen?
| |
29 | Maar Jezus zegt tot hen: ik zal van u één uitspraak vragen, geeft mij uw oordeel en ik zal u zeggen in welke volmacht ik deze dingen doe;
| |
30 | de doop door Johannes, is die uit (de) hemel geweest of van mensen uit?- geeft mij uw oordeel!
| |