Hij komt aan in Jeruzalem, in het heiligdom; hij bekijkt alles rondom, en als het al laat aan de tijd is gaat hij de stad uit naar Betaniƫ, met de twaalf.
Als ze de volgende morgen weggaan van Betaniƫ, krijgt hij honger.
13
Van veraf ziet hij een vijgenboom die bladeren heeft, en hij komt (ernaartoe) of hij misschien iets aan haar kan vinden, en als hij bij haar komt vindt hij niets dan bladeren; want het is niet het moment voor vijgen geweest.
14
Als zijn oordeel zegt hij tot haar: moge tot in der eeuwigheid nooit meer iemand een vrucht van jou eten! Zijn leerlingen hebben dat gehoord.