1 | Als hij uit het heiligdom vertrekt zegt één van zijn leerlingen tot hem: leermeester, zie: wat een steenblokken en wat een gebouwen!
| |
2 | En Jezus zegt tot hem: je kijkt op tegen deze grote gebouwen?- er zal geen steen op een steen gelaten worden die niet zal worden losgemaakt!
| |
3 | Toen hij was gaan zitten op de Olijfberg, tegenover het heiligdom, heeft, in afzondering, Petrus met Jakobus, Johannes en Andreas hem de vraag gesteld:
| |
4 | zeg ons, wanneer zal het zijn, deze dingen en wat is het teken wanneer het zich gaat voltrekken, al deze dingen?
| |
5 | Maar Jezus begint met tot hen te zeggen: kijkt uit dat niemand u tot dwaling brengt!-
| |
6 | velen zullen komen onder mijn naam en zeggen ‘ik ben het!’ en velen tot dwaling brengen;
| |
7 | nee, wanneer ge zult horen van oorlogen en geruchten van oorlogen, schrikt dan niet; ‘het móet geschieden’ (Dan. 2,28), maar dat is het einde nog niet;
| |
8 | want ‘volk zal ontwaken tegen volk en koninkrijk tegen koninkrijk’ (Jes. 19,2); er zullen op sommige plaatsen aardbevingen zijn, er zullen hongersnoden zijn; een begin van weeën is dat;
| |
9 | maar gij, kijkt uit voor uzelf; ze zullen u overgeven aan sanhedrins en samenkomsten; ge zult worden mishandeld en voor stadhouders en koningen worden opgesteld vanwege mij, tot een getuigenis voor hen;
| |
10 | en aan al de volkeren moet eerst de aankondiging worden gepredikt;
| |
11 | en wanneer ze u wegvoeren en u overgeven, weest niet bezorgd wat ge zult uitspreken, nee, wat u in dat uur zal worden gegeven, spreekt dat uit; want niet gíj zijt het die spreekt nee, de heilige geestesadem;
| |
12 | een broeder zal een broeder overgeven ter dood en een vader een kind, en ‘kinderen zullen opstaan tegen ouders’
(Micha 7,6) en hen doden;
| |
13 | ge zult (mensen) zijn die worden gehaat door allen, vanwege mijn naam; maar wie volhardt ten einde toe, die zal worden gered;
| |
14 | wanneer ge ‘de gruwel der verwoesting’
(Dan. 12,11) ziet staan waar het niet moet -wie voorleest lette erop- laten dán die in Judea vluchten naar de bergen,
| |
15 | laat wie op het dak is niet afdalen en niet binnengaan om iets weg te halen uit zijn huis,
| |
16 | en laat wie op het veld is niet omkeren naar achter zich om zijn kleed op te halen;
| |
17 | wee haar die het in de schoot hebben en die zogen in die dagen;
| |
18 | bidt dat het niet ‘s winters geschiedt;
| |
19 | want die dagen zullen zijn ‘een verdrukking zodanig als er niet geschied is vanaf het begin der schepping’ (Dan. 12,1) die God geschapen heeft tot nu toe, en niet meer geschieden zal;
| |
20 | en als de Heer die dagen niet verkortte, zou alle vlees niet worden gered; nee, ter wille van de uitgelezenen die hij heeft uitgelezen heeft hij de dagen verkort;
| |
21 | en als dán iemand tot u zegt: zie, hier is de Gezalfde, zie daar!, gelooft het niet;
| |
22 | er zullen pseudogezalfden en pseudoprofeten ontwaken, en zij zullen tekenen en wonderen doen, om, als dat mogelijk is, de uitgelezenen tot dwaling te brengen;
| |
23 | gij, kijkt uit, ik heb u alles voorzegd!-
| |
24 | echter, in die dagen zal na die verdrukking ‘de zon worden verduisterd en de maan haar schijnsel niet geven’ (Jes. 13,10),
| |
25 | en ‘de sterren zullen uit de hemel vallen, en de machten in de hemelen zullen wankelen’ (Jes. 34,4),
| |
26 | en dán zullen ze zien ‘de mensenzoon, komend in wolken’ (Dan. 7,13) met een veelheid aan macht en heerlijkheid;
| |
27 | en dán zal hij de engelen uitzenden en zijn uitgelezenen ‘samenbrengen uit de vier windstreken, vanaf aardlands rand tot aan ’s hemels rand’ (Deut. 30,4);
| |