18 | En als zij aanliggen en eten zegt Jezus:
amen is het, zeg ik u, dat één uit u mij zal overgeven, ‘die met mij eet’ (Ps. 41,10)!
| |
19 | Zij beginnen bedroefd te worden en tot hem te zeggen, één na één: ík toch niet?
| |
20 | Maar hij zegt tot hen: één van de twaalf, die met mij in de schaal indoopt!-
| |
21 | omdat de mensenzoon wel heengaat zoals over hem geschreven is, maar wee die mens door wie de mensenzoon wordt overgegeven!- beter voor hem als hij niet geboren was, die mens!
| |
22 | Terwijl zij eten neemt hij een brood, zegent, breekt het, geeft het hun en zegt: neemt dit aan, dit is mijn lichaam!
| |
23 | Dan neemt hij een drinkbeker, dankt en geeft hem aan hen, en zij drinken allen daaruit.
| |
24 | Hij zegt tot hen: dit is van mij het bloed van het verbond,- dat voor velen wordt vergoten;
| |
25 |
amen is het, zeg ik u, dat ik niet meer zal drinken van het gewas van de wijnstok tot aan díe dag, wanneer ik hem nieuw zal drinken in het koninkrijk van God! | |
26 | Zij lofzingen en trekken uit naar de Berg der Olijven.
| |
27 | Dan zegt Jezus tot hen: ge zult allen struikelen, omdat geschreven is: zal ik de herder slaan, dan zullen ook de schapen worden verstrooid (Zach. 13,7)!-
| |
28 | echter, nadat ik ben opgewekt zal ik u voorgaan naar Galilea!
| |
29 | Maar Petrus brengt tot hem uit: al zullen ook allen struikelen, ík echt niet!
| |
30 | Dan zegt Jezus tot hem:
amen is het, zeg ik je, dat jíj heden, in deze nacht, voordat de haan twee keer kraait, mij drie keer zult verloochenen!
| |
31 | Maar nadrukkelijk heeft hij uitgesproken: al moet ik samen met u sterven, ik zal u nooit verloochenen! Evenzo hebben ook allen gezegd.
| |