De leerlingen van Johannes en de Farizeeërs zijn aan het vasten geweest. Ze komen en zeggen tot hem: waarom vasten de leerlingen van Johannes en de leerlingen van de Farizeeërs, maar vasten de leerlingen die u hebt niet?
Jezus zegt tot hen: terwijl de bruidegom bij hen is zijn de ‘zonen van de bruiloft’ niet bij machte te vasten,- evenveel tijd als zij de bruidegom bij zich hebben, zijn zij niet bij machte te vasten!-
20
maar er zullen dagen komen dat de bruidegom bij hen is weggehaald, dán zullen zij vasten,- op díe dag!-
21
niemand naait een ‘opwerpstuk’ van ongekrompen stof op een oud kledingstuk; anders haalt de invulling zichzelf ervan los, het nieuwe van het oude, en wordt het een ergere scheur;
22
en niemand ‘werpt’ nieuwe wijn in oude zakken; anders zal de wijn de zakken scheuren, en gaat én de wijn verloren én de zakken; nee: nieuwe wijn in nieuwe zakken!