en ze hielden hem (al) in de gaten of hij hem op een van de sabbatten zou genezen, zodat zij hem konden aanklagen.
3
Hij zegt tot de mens die de dorre hand heeft: waak op, naar het midden!
4
En hij zegt tot hen: mag dat, op de sabbatten goed doen?, of kwaad doen!- een lijf-en-ziel redden of doden? Maar zij hebben gezwegen.
5
Met toorn kijkt hij hen in het rond aan, bedroefd over de verharding van hun hart, en zegt tot die mens: strek je hand uit! Als hij haar heeft uitgestrekt herstelt zijn hand zich helemaal.
6
Toen de Farizeeƫrs buiten zijn gekomen hebben ze meteen met de Herodianen tegen hem een beraad gegeven hoe ze hem zouden kunnen ombrengen.