Jezus neemt met zijn leerlingen de wijk naar de zee; en vanuit Galilea volgt hem een grote menigte* Letterlijk: een vele veelheid of een talrijk aantal.; ook vanuit Judea,
vanuit Jeruzalem, en vanuit Idumea, de overzij van de Jordaan en van rondom Tyrus en Sidon,- een grote menigte* Zie vorige noot.; als ze horen hoevele dingen hij doet komen ze tot hem.
9
En hij zegt tot zijn leerlingen dat er een bootje in zijn buurt moet blijven, vanwege de schare, opdat ze hem niet kunnen wegdrukken.
10
Want hij geneest er zovelen, dat zovelen als er teisteringen hebben gehad hem hebben overvallen om hem vast te grijpen.
11
Ook de onreine geesten, wanneer ze hem gewaarwerden, hebben hem overvallen; krijsend hebben zij gezegd: jij, jij bent de zoon van God!
12
En vele dingen heeft hij hun bestraffend toegevoegd, opdat ze hem niet openbaar zouden maken.
13
Hij klimt op naar het gebergte, en roept tot zich wie híj gewild heeft, en die komen naar hem toe.
14
Hij maakt een twaalftal,- dat zij bij hem zullen zijn, en hij hen zal uitzenden om te prediken
15
en gezag te hebben om de demonieën uit te werpen.
16
Hen maakt hij tot de twaalf: Simon, aan wie hij de naam Petrus oplegt;
17
Jakobus van Zebedeüs, en Jakobus’ broer Johannes, aan wie hij de naam Boanerges oplegt, dat is: zonen van donder;
18
Andreas, Filippus, Bartolomeüs, Matteüs, Tomas en Jakobus van Alfeüs, Taddeüs, Simon de Kananeeër en