Hij zegt tot hen: hierheen, jullie zelf in afzondering, naar een plek in de woestijn, en rúst wat! Want die kwamen en gingen zijn met velen geweest, en zij hebben geen goed moment gehad om te eten.
32
Met de boot trekken ze weg naar een plek in de woestijn, in afzondering.
33
Velen zien hen weggaan en herkennen (hen), en te voet snellen ze vanuit alle steden daarheen samen en komen eerder aan dan zij.
34
Als hij (de boot) uitkomt ziet hij een veelkoppige schare; hij raakt diep bewogen over hen, omdat zij zijn geweest ‘als schapen die geen herder hebben’ (Num. 27,17), en hij begint hen te onderrichten, in vele dingen.
35
Het is reeds een vergevorderd uur geworden; zijn leerlingen zijn tot hem gekomen en hebben gezegd: de plek is een woestijn, en het is reeds een vergevorderd uur!-
36
laat hen los, dan kunnen ze wegtrekken naar de veldhuizen en dorpen rondom en zich iets te eten kopen!
37
Maar ten antwoord zegt hij tot hen: geeft gíj hun te eten! Zij zeggen tot hem: moeten wij wegtrekken, voor tweehonderd dinar broden kopen en aan hen te eten geven?
38
Maar hij zegt tot hen: hoeveel broden hebt ge?- gaat eens zien! Als ze er kennis van genomen hebben zeggen ze: vijf!, en twee vissen!
39
Dan draagt hij hun op om allen aan te liggen, groepen naast groepen op het groene gras.
40
En zij vallen neer, perken naast perken, per honderd en per vijftig!
41
Hij neemt de vijf broden en twee vissen aan, kijkt op naar de hemel en zegent; dan breekt hij de broden en geeft ze aan de leerlingen, opdat die ze hun voorzetten; ook de twee vissen deelt hij uit aan allen.
42
Allen eten en worden verzadigd,
43
en aan brokken rapen ze op: twaalf korven vol, ook van de vissen.
44
Die de broden hebben gegeten, dat zijn vijfduizend mannen geweest.