Instellingen

46


Als hij van hen afscheid heeft genomen,

trekt hij weg naar het gebergte
om te bidden.

47


Toen het schemerig werd

is de boot midden op de zee geweest,
en hij, alleen, op het land.

48


Hij ziet hen zwoegen bij het varen,

want de wind is hun tegen geweest,
en omstreeks de vierde wake van de nacht
komt hij naar hen toe, wandelend op de zee,-
hij heeft bij hen willen komen.

49


Maar als zij hem zien wandelen op de zee,

denken ze dat hij een spookverschijning is
en schreeuwen het uit;

50


want allemaal zien ze hem

en zijn ze verbijsterd.
Maar meteen praat hij met hen
en zegt tot hen: houdt moed,
ík ben het, vreest niet!

51


Hij loopt naar hen toe, de boot in,

en de wind bedaart;
maar innerlijk zijn ze nog veel méér
buiten zichzelf geweest;

52


want bij de broden waren ze niet

tot inzicht gekomen,
nee, hun hart is verhard gebleven.

53


Overstekend op het land aan

komen ze aan bij Gennesaret
en gaan voor anker.